Wat is de betekenis van koten?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

koten

koten - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kot

2024-04-28
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

koten

koten - losbandig leven; eig. 'spelen met stenen’ (door jongens). Krijght elck een dwase luym, ick kreegh de mijne spoed (= laat, H.): Elck mensch moet kouten, tnaer koot liever vroegh als loet, VAN MOERKERKEN 365 [1657].

2024-04-28
Encyclopedie van het hedendaagse Friesland

Gerben Abma (1976)

KOTEN

(Fr. Koaten) Dorp in Achtkarspelen, na 1959 genoemd naar het snelst groeiende deel, Kootstertille. In 1954 959 inw.

2024-04-28
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Koten

klein; Hebreeuws katan, idem.

2024-04-28
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

KOTEN

(Fr.: Koaten, huizen, kleine boerderijen). Dorp (1003 inw.) in Achtkarspelen met Kootstertille, Opperkoten en Kootstermolen (aan de Groninger straatweg en genoemd naar de vroegere korenmolen van K.). K. bestaat uit een rij huizen en boerderijen langs de weg en heeft alleen tussen de Ned. herv. kerk en de brug over het Kolonelsdiep een woonkern. De...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Koten

v., keatsje, keatte.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Koten

(kootte, heeft gekoot), 1. (veroud.) met koten (in de bet. 3.) werpen (jongensspel); 2. met kleine stenen werpen naar een rechtopstaande steen ; de kootbaas moet hem die zijn werpsteen weghaalt, trachten te tikken, waarna deze kootbaas wordt; 3. bikkelen met kootjes (meisjesspel).

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

koten

kootte, heeft gekoot; bikkelen.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

koten

('ko:tən) (kootte, heeft gekoot) 1. Eig. met de koten spelen, bikkelen. 2. Metf. dwaze streken uithalen, lichtmissen : in ’t honderd (lopen) –.