Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Ventjagerij

betekenis & definitie

Schippersbedrijf. waarbij de schipper voor eigen risico produkten kocht, deze naar elders vervoerde en daar verkocht ('uitventte'), om vervolgens andere produkten in te schepen en deze naar de Zaanstreek te vervoeren. Statistische gegevens ontbreken; algemeen wordt aangenomen dat de ventjagerij vooral belangrijk is geweest in samenhang met de beschuitbakkerij te Wormer en Jisp, zie ook: ➝ Beschuitvaart.

Ventjagerij werd mogelijk al in de 16e eeuw vanuit de Zaanstreek bedreven. Het waren toen waarschijnlijk vooral beschuitbakkers van Wormer en Jisp zelf die hun eigen produkten uitventten, niet alleen in Amsterdam, maar ook in bijvoorbeeld Haarlem, Friesland en Groningen. In 1741 werd in een Statenoctrooi aan Wormer geschreven over 70 beschuitvaarders uit Wormer in vroeger tijden. Daar waren toen nog slechts enkelen van over. De Zaanse beschuitbakkerij was door protectie-maatregelen op de Amsterdamse markt inmiddels vrijwel ten onder gegaan.Uit Haarlem namen de ventjagers met name gist mee terug (en werden dan 'gistjagers' genoemd); de ventjagers op bijvoorbeeld Vlaanderen, Zeeland en Brabant hadden graan als retourprodukt. De beschuitbakkers waren dus wat betreft de grondstoffenaanvoer in ieder geval ten dele afhankelijk van de ventjagers. Andere produkten die door ventjagers uit de Zaanstreek werden vervoerd waren onder meer kaas, boter, traan, lijnolie en raap- of koolzaadkoeken.

In het algemeen beperkten ventjagers zich met tot één produkt, zij voerden produkten waar in een gebied een overschot aan bestond af naar gebieden waar zij daar een goede afzetmarkt voor vermoedden. Deze handelsvrijheid was de steden een doorn in het oog; de plaatselijke middenstand had te leiden van de ongeregelde aanvoer van goedkopere produkten. Bovendien hoefden ventjagers geen stedelijke imposten (belastingen) te betalen. Pogingen om de 'overlast' uit te bannen bleven zonder resultaat. De Staten van Holland en West-Friesland oordeelden (onder meer in 1641 en 1680) echter dat het geoorloofde handel betrof.

Zie ook: ➝ Economische geschiedenis 1.2.1., 2.5.3.