Hendrik Christiaan (1754-1823). Eerste burgemeester van (de pas gevormde stad) Zaandam (1812-1814), daarvóór maire van Westzaandam (1811), secretaris van de banne van Westzanen (1783-1811) en notaris.
Göbel maakte zich in zijn Zaanse periode allerminst geliefd, getuige ook zijn bijnaam ‘Hein de Draayer’.Alvorens Göbel naar de Zaanstreek kwam, werkte hij onder andere als schout en secretaris in Ouderkerk aan de Amstel (tot 1783). Over zijn voorgeschiedenis is overigens betrekkelijk weinig overgeleverd, wel is bekend dat hij zich in 1788 ‘in hogere kringen inhuwde’. Hij was stellig een man met capaciteiten, volgens mr. J.W. Groesbeek: ‘een ijverig en bekwaam ambtenaar, die tevens als notaris een behoorlijke praktijk opbouwde’. In de Zaanse geschiedschrijving wordt hij echter vrijwel uitsluitend negatief benaderd.
Met name dat hij met iedere wind meewaaide (vandaar ‘Hein de Draayer’) wordt hem verweten. In zijn eerste jaren in Zaandam deed hij zich voor als een vurig patriot, na de orangistische restauratie van 1787 liep hij echter als een der eersten met een oranje kokarde op, vervolgens diende hij de Bataven en later de Fransen (die hem verhieven tot Ridder in het Legioen van Eer), terwijl hij na de bevrijding van 1813 zich inspande om het Koning Willem I tijdens diens bezoek aan Zaandam zo goed mogelijk naar de zin te maken. Zijn optreden tijdens de opstand van 1813 wordt dubieus genoemd (Göbel was tijdens de opstand spoorloos verdwenen), terwijl voorts vraagtekens worden gezet bij de hoogte van het legaat dat hij bij zijn overlijden naliet. De rol die Göbel speelde bij de samenvoeging tot Zaandam is niet bekend; enerzijds wordt vermoed dat hij daar (als baantjesjager) achter zat, anderzijds wordt dit vermoeden gelogenstraft doordat Göbel vlak na zijn benoeming ontslag aanvroeg (hetgeen hem werd geweigerd). Zijn volgende ontslagaanvrage, na rellen in 1814, werd wel gehonoreerd.
Bij alle negatieve kritiek moet bedacht worden dat deze vooral werd ingegeven door wat Jacob Honig Jansz. Jr. later over Göbel schreef. Honig mag als geschiedschrijver niet objectief genoemd worden, zeker niet waar het zijn aantekening over de Franse tijd betreft.