Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Fascisme en Nationaal socialisme

betekenis & definitie

Hoewel tusschen F. en N. belangrijke verschillen van historische, ideologische en nationale aard bestaan, moeten deze beide in hun economische beteekenis toch worden samengevat. In het algemeen geschiedt dit hier onder de naam F., waarbij het N. als een historische en nationale vorm van het F. wordt beschouwd.

In zijn economische beteekenis toont het F. zjjn oorspronkelijk gemis aan een grondslag leggende theorie. Het is naar eigen verklaring van zijn leiders meer een „beweging” en als sterk dynamisch verschijnsel soms uiterlijk inconsequent. Hoofdkenmerk is in alle opzichten, ook op economisch gebied, de suprematie van de staat onder persoonlijke leiding. Binnen dit kader staat handhaving van het privaatbezit en het particulier initiatief der ondernemers voorop, voorzoover deze niet met de nationale volkshuishouding als geheel in tegenspraak komen (art. 7 Carta del lavoro). Dit beteekent dat, ondanks de overbrugging van de klassenstrijd door de nationale eenheid, de tegenstelling tusschen kapitaal en arbeid primair blijft bestaan, echter overheerscht door een nieuw bewustzijn van een gemeenschappelijke taak binnen de nationale volkshuishouding als hoogste eenheid, zooals deze overal en te allen tijde door de fascistische staat wordt gerepresenteerd. Economisch is het F. anti-liberaal en anti-marxistisch.

Het nationale socialisme berust niet op principiëele vergemeenschappelijking van de productiemiddelen, maar op de alles beheerschende grondregel „Gemeinnutz geht vor Eigennutz”. „Het begrip socialisme is voor het nationaal socialisme niet zoozeer een economische orde dan wel een het geheele leven omvattende idee en levenshouding, die als basis van het economische gebeuren en handelen principieel het volk als eenheid ziet en de volkshuishouding als ondergeschikt onderdeel in het leven van de natie harmonisch wil inschakelen. Daartegenover is de voor het socialisme primaire vraag van de eigendom voor het nationaal socialisme een vraag van het tweede plan” (K. E. Thalheim, A.B.C. der Volkswirtschaft, 193A). Zoo culmineert ook het probleem van de rente voor het F. niet zoozeer in principiëele afschaffing, dan wel in opheffing van het economisch overwicht van het kapitaal. Tusschenkomst van de staat in het economisch leven heeft slechts plaats, wanneer het particulier initiatief ontbreekt of onvoldoende is, of wanneer politieke belangen van de staat in het spel zijn. Deze tusschenkomst kan de vorm aannemen van toezicht, van steun of van rechtstreeks beheer (art. 9 Carta del lavoro).

De gelijkschakeling van alle organisaties der arbeiders in de fascistische syndicaten en het Deutsche Arbeitsfront en het verbod van staking, heeft de arbeidersklasse aanvankelijk in sterkere mate van haar machtsmiddelen beroofd dan de bezitters van de productiemiddelen, die ondanks de gelijkschakeling van de werkgeversorganisaties en het verbod van uitsluiting, altijd nog erkende leiders van het economisch leven zijn. Weliswaar is onteigening van bedrijven, o.a. in de landbouw, bij onvoldoende leiding in Italië herhaaldelijk voorgekomen, maar deze zijn overwegend onder beheer van de organisaties der werkgevers gesteld. De in Italië bij de ontginningen gevoerde grondpolitiek gaat steeds in de richting van het scheppen van nieuwe kleine en middelgroote eigendom, in overeenstemming met de beteekenis die het F. hecht aan een krachtige eigengeërfde boerenstand als economisch en sociaal belangrijke grondslag voor de nationale volkshuishouding en volkskracht. Ook een krachtige middenstand op de grondslag van klein en middelgroot bezit wordt door het F. van economisch en sociaal belang geacht.

De vaak zeer felle critiek op het grootkapitaal uit de beginperiode van het F., onder invloed van de in de fascistische organisaties sterk vertegenwoordigde middenstand, die zijn bestaan meer en meer door de klassenstrijd tusschen kapitaal en arbeid bedreigd zag, is later in vele gevallen niet in practische maatregelen omgezet; eenerzijds onder invloed van het kapitaal dat het F. als wapen tegen het socialistisch gevaar ondersteunde, en anderzijds onder de directe dwang van economische omstandigheden, waarbij de grootere economische rentabiliteit van de groote bedrijven tegenover de kleine de doorslag gaf. In de aanvang richtte het F. zich meestal slechts tegen de „uitwassen” van het kapitalisme en maakte daarbij gaarne onderscheid tusschen produceerend en profiteerend („schaffendes und raffendes”) kapitaal, m.a.w. industriëel kapitaal eenerzijds en financiëel kapitaal (gelden bankkapitaal) anderzijds. De leuzen tegen de „Zinsknechtschaft”, tegen de warenhuizen, tegen concentratie, voor steun aan de kleine bedrijven en, als samenvatting van de bestreden mentaliteit, tegen het internationale jodendom, zijn bekend.

De nationale economie wordt op den duur geheel beheerscht door een streven in de richting van een nationale Bedarfsdeckungswirtschaft, in tegenstelling tot de kapitalistische individualistische Erwerbswirtschaft, met behoud van particulier initiatief en privaatbezit, voorzoover de beide laatste niet met de primaire doelstelling in tegenspraak komen. Verder domineeren twee beginselen: een zoo groot mogelijke autarkie ←(mede in verband met de internationale spanningen) en een economisch aaneengesloten levensruimte In Italië is de in verband met de voedselvoorziening belangrijke bodemverbetering planmatig samengevat als Bonificia integrale en de graanvoorziening als Bataglia del grano georganiseerd. In Duitschland is vooral de voorziening met de noodige grondstoffen en de ontwikkeling van de primaire industrieën op de basis van een vierjarenplan georganiseerd. De vrye buitenlandsche handel en het internationale betalingsverkeer zijn in verband met de nationale economische doelstellingen aan vergaande beperkingen onderworpen. Speciaal de voortbrenging van landbouwproducten is, in verband met het nationale belang, losgemaakt van de wereldmarktprijzen.

De vraag in hoeverre het F. moet worden beschouwd als een nieuwe vorm van het ineenstortende kapitalisme, zooals dit van marxistische zijde wordt gezien, of als een principiëel nieuwe economische orde, is op dit oogenblik nog niet volledig beantwoord. De mogelijkheid van ontwikkeling in de richting van een dialectische omslag van het F. als aanvankelijk instrument van het kapitalisme in een toestand die dit practisch opheft, schijnt aannemelijk.

zie: Carta del lavoro, Corporatieve maatschappij, Dopolavoro, Erfrecht, Levensruimte.

Lit.: A. Hitler, Mein Kamf, 2de 1930 : B. Mussolini, Le Fascisme (met tekst v. d. voornaamste grond-wetten) 1932; J. Jenssen, Nationalsozialismus (Sozialistische Ideen und Lehren II, W.d.V.; G. Feder, Der deutsche Staat, 1932; Braeutigam, Wirtschaftssystem des Nationalsozialismus, 2de 1933 ; G. Volpe, Histoire du mouvement fasciste, 1932; id.

Wording en wezen van het fascisme, 1933; A. Rocco, De staatstheorie van het fascisme, 1933; L. Rosenstock Franck, L’économie fasciste en doctrine et en fait, 1934 ; id. Les étapes de l’économie fasciste italienne, 1939 ; W. Sombart, Deutscher Sozialismus, 1934; P. Einzig, De economische grondslagen van het Fascisme, 1934 ; D.

Guérin, Fascisme et grand Capital, 1936; W. Daitz, Der Weg zur völkischen Wirtschaft, 1939; F. Behrens, W. Kolbe, H. Martzloff, Der Vierjahresplan, 1939. zie: Ook Corporatieve maatschappij.