Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Armoede, Armenzorg

betekenis & definitie

Tegenover gebruik van het woord armoede in min of meer relatieve beteekenis wordt hier met A. in den zin van behoeftig bedoeld: niet in staat zijn door eigen middelen (hetzij bezit of arbeid) in het minimum levensonderhoud te kunnen voorzien. Het is minder juist van A. in deze zin eerst te spreken als geen steun van naaste familie kan worden verkregen en de arme dus ten laste van particuliere of openbare armenzorg komt, daar speciaal de plicht tot onderhoud door familie onderdeel van het vraagstuk der armenzorg is.

Voorzoover ook het begrip minimum levensonderhoud relatief is, moet dit in de op een gegeven moment ter plaatse geldende beteekenis, in verband met de algemeene materiëele en cultureele levensstandaard, worden beschouwd.De oorzaken van A. zijn te onderscheiden in algemeene, als rampen en werkloosheid (maatschappelijke oorzaak) en persoonlijke, als aangeboren of later optredende geestelijke of lichamelijke onvolwaardigheid, ziekte, invaliditeit, ouderdom, enz., of arbeidsschuwheid, dronkenschap, zwerfzucht (zgn. A. door eigen schuld). Ook hier is de grens niet scherp te trekkén daar A. door ziekte, invaliditeit of ouderdom haar oorzaak kan hebben in het ontbreken van elke reserve als gevolg van te geringe verdienste (maatschappelijke oorzaak). Ook de zoogenaamde A. door eigen schuld kan in vele gevallen op maatschappelijke oorzaken zijn terug te voeren (milieu-theorie).

De beste bestrijding van A. is dan ook die, welke de maatschappelijke oorzaken wegneemt of zooveel mogelijk reduceert: een goede werkloosheidsverzekering, die den validen werkwilligen arbeider ook in tijden van werkloosheid buiten de armenzorg houdt en door ondersteuning boven het absolute minimum voor totale verarming bewaart, behoorlijke loonen, sociale verzekering en ouderdomspensioen, medische hulp en een jeugdzorg die A. als erfelijk verschijnsel opheft: kosteloos algemeen- en vakonderwijs, ook voor onvolwaardigen, goede voorlichting bij beroepskeuze, enz. Ook A. als gevolg van rampen moet worden voorkomen of zoo snel mogelijk worden opgeheven, daar anders onberekenbare maatschappelijke schade ontstaat.

Armenzorg krijgt dan het sociaal en ethisch juiste karakter van maatschappelijk hulpbetoon aan onvolwaardigen, waartoe ook arbeidsschuwen, dronkaards en zwervers moeten worden gerekend. Ook hier is het steeds de taak maatschappelijke en medische oorzaken van de A. op te sporen en zoo mogelijk weg te nemen en te trachten de behoeftigen op de één of andere wijze, zij het ook met blijvende hulp, in het economisch leven in te schakelen. Dit is een kernpunt, waarop elke liefdadigheid in gebreke blijft, die de A. ziet als een noodzakelijk (natuurlijk) verschijnsel, en elke armenzorg, die zich beperkt tot bescherming van de maatschappij tegen de uitingen van A. (bedelarij, wanhoopsdaden, enz.). Openbare armenzorg heeft in Ned. een aanvullend karakter. Ondersteuning, tot het minimum levensonderhoud, kan door de gemeenten slechts worden verleend aan hen, die zich het noodzakelijk levensonderhoud niet kunnen verschaffen en het, hoewel een verzoek daartoe gedaan is, niet ontvangen van anderen, ingevolge de wet tot verstrekking daarvan gehouden, of van kerkelijke, bijzondere of gemengde instellingen. De armenzorg is wel een plicht van de overheid, voorzoover daarin niet door anderen is of kan worden voorzien, maar geen recht der armen op een bepaalde prestatie.

De behoeftige komt in Ned. in laatste instantie in het algemeen ten laste van de gemeente waar hij zich bevindt in tegenstelling o.a. met Zwitserland waar de band met de „Heimatgemeinde”, zelfs ingeval de woonplaats elders is, ook in dit opzicht steeds zeer sterk blijft op het oogenblik, dat de ondersteuning noodzakelijk is; bij plotselinge ziekte dus niet van de woonplaats, maar van de toevallige verblijfplaats. Verhaal der kosten op tot onderhoud verplichte personen blijft ook in dit geval mogelijk.

Armenraden kunnen worden ingesteld ter coördinatie van het werk der verschillende instellingen, waartoe deze een vertegenwoordiger in de Armenraad kunnen aanwijzen.

Wat betreft de systemen van armenzorg zij hier gewezen op het zoogenaamde Elberfelder en Strassburger systeem, waarbij de particuliere (ehrenamtliche) medewerking in de openbare armenzorg is ingeschakeld. In het eerste systeem wordt direct decentralisatie, in het tweede decentralisatie na centralisatie van de aanvragen en het eerste onderzoek toegepast.

Aandeel van de overheid a kerkelijke b, en particuliere instellingen van weldadigheid c in de uitgaven voor maatschappelijk hulpbetoon.

1898 ƒ 16.300.000. 1935 ƒ 116.300.000

Hierin niet begrepen de uitkeering aan valide werkloozen ingevolge een steunregeling.

Rijksuitgaven in millioenen guldens voor arbeiderszorg (arb.bescherming, arb. verzekering, werkloozenverzekering) 1900 0,1 1928 56,7 volksgezondheid en volkshuisvesting 1900 0,3 1928 25,2 armenzorg, krankzinnigen inbegrepen 1900 0,5 1928 2,2 (cijfers C.B.S.)

De besturen van de verschillende op het gebied der armenzorg werkzame particuliere, kerkelijke en openbare instellingen zijn verplicht jaarlijks de noodige gegevens in te zenden voor de armenstatistiek. Volgens het W.B.R. (art. 855-75) kunnen onvermogenden na overleggen van een bewijs van onvermogen zonder betaling in de rechten optreden.

Wet.: Armenwet 1912.

Lit.: Rijksverslag Armenwezen ; Chr. Klrnnke, B. Lamn, Annenwesen (in de verschillende landen), Fürsorgewesen, H. d.S.; A. Weber, Caritatspolitik, G. d. S. IX/II, IV.