Terwijl het vroeger een van de belangrijkste wijnproducerende landen ter wereld was, heeft Algerije zijn produktie verminderd en is begonnen met een algehele reorganisatie van de wijn- en druivenindustrie. In 1961 - toen het nog een departement van Frankrijk was produceerde Algerije ongeveer 16 miljoen hl wijn en exploiteerde het zo’n 360 000 ha aan wijngaarden.
Hoewel de produktie aanzienlijk is teruggelopen blijft de plaats die Algerije onder de wijnproducerende landen inneemt vrijwel dezelfde: het staat momenteel op de achtste plaats na jarenlang de zesde te hebben bezet. Er wordt bijna alleen rode wijn geproduceerd.De wijneconomie in Algerije vormt een uitzonderlijk probleem. Aan de ene kant is 35 tot 40% van de actieve bevolking werkzaam in de wijnindustrie (wijngaard, wijnbereiding, vervoer en handel), aan de andere kant zijn de meeste Algerijnen moslim, welke godsdienst het gebruik van iedere alcoholische drank dan ook officieel verbiedt. De donkere en koppige Algerijnse wijnen moeten hun afzetgebied dus in het buitenland zoeken. In 1964 werd van de geproduceerde 10,5 miljoen hl nauwelijks minder dan 9,14 miljoen geëxporteerd. Een flink gedeelte hiervan ging naar Frankrijk om voor het versnijden met wijnen uit de Midi te worden gebruikt. De rest ging onder eigen etiket naar Frankrijk en andere landen om als vin ordinaire voor dagelijks gebruik te worden verkocht.
Hoewel Frankrijk al minder wijn importeerde begonnen de wijnboeren uit het zuiden en andere bulkproducerende streken tegen deze invoer te protesteren en druk uit te oefenen op de overheid om die te verminderen. En zo werd bij het verdrag van Evian een import-quota voor Frankrijk vastgesteld en probeerde de Algerijnse regering uit alle macht haar rechten te laten gelden. Terwijl hij in Algerije een economisch probleem vormt wordt wijn nu ook een probleem in de buitenlandse politiek. Sinds de onafhankelijkheid van Algerije in 1962 is de kwaliteit achteruitgegaan, omdat de moslims tot op dat moment altijd onder leiding van Franse wijnboeren hadden gewerkt. Ook de export naar Frankrijk en andere EG-landen vertoonde een sterke daling. De wijnboeren in het zuiden en andere bulk-producerende streken protesteerden tegen de Algerijnse onafhankelijkheid en oefenden druk uit op de regering om de hoeveelheid te verminderen.
Zich rekenschap gevend van de geringe export naar Frankrijk en andere EG-landen begon de Algerijnse regering opnieuw leiding te geven aan de wijnindustrie waarvoor een nieuw afzetgebied werd gevonden. De miljoenen hectoliters Algerijnse wijn die vroeger aan Frankrijk werden verkocht gaan tegenwoordig voor een deel naar de Sovjetunie en Oost-Europa. Deze veranderingen hebben de partners ertoe gebracht de oude wijnstokken te vervangen door jonge planten die tafeldruiven produceren. Het programma is erop gericht de Algerijnse landbouw om te buigen naar de graancultuur, het land te verbeteren en domweg gezonde wijnstokken in de plaats van minder vruchtbare exemplaren neer te zetten. Het oppervlak dat voor wijndruiven is bestemd werd teruggebracht tot 225 000 ha en de produktie stabiliseerde zich rond het huidige niveau van 3 miljoen hl per jaar.
Niet alle Algerijnse wijn is vin ordinaire; het land produceert ook andere wijnen van goede kwaliteit, die vóór de onafhankelijkheid bijna allemaal werden verkocht als VDQS (Vins Délimités de Qualité Supérieure), d.w.z. wijnen die in kwaliteit onmiddellijk na die met een appellation contrôlée komen. Voor het grootste gedeelte worden er echter bulkwijnen geproduceerd, net als in het zuiden van Californiê, op een nagenoeg industriële manier. Deze enorme bezittingen worden met moderne landbouwmachines bewerkt. Na de oogst worden de druiven in gigantische opslagplaatsen bij elkaar gebracht waar ze bijna aan de lopende band in enorme cementen gistkuipen worden verwerkt. Om deze kuipen op tijd vrij te kunnen maken voor een nieuwe lading druiven voegt men speciaal uitgezóchte gisten aan de most toe die voor een snelle en gezonde gisting moeten zorgen. Zodra het gistingsproces ten einde is tapt men de wijn over in andere, eveneens enorme kuipen.
Vervolgens wordt hij per hele vrachtwagen in vaten verkocht, ofwel per tankauto of tankwagon. Wat de rode wijnen aangaat zijn dit de Carignan, Cinsault (of Cinsaut), Alicante-Bouschet, Aramon, Mourastel of Mourvèdre, en wat de witte betreft de Clairette, Listan, Ugni blanc, Faranan, Macabéo en Merseguéra.
Over het algemeen zijn de rode Algerijnse wijnen, die 65% van de totale produktie uitmaken, zeer karakteristiek van smaak en soepel en donker van kleur. Hun alcoholgehalte ligt boven de 11°. Er zijn er heel wat die van nature 15° bevatten, maar heel weinig zuur. Een dergelijk hoog alcoholgehalte komt in landen met een koeler klimaat, waar de zomers niet warm genoeg zijn om de druiven van voldoende suiker te voorzien, bijna nooit voor. En omdat de wijnen van de Franse zuidkust vaak een hoge zuurgraad hebben maar een laag alcoholgehalte (dikwijls niet hoger dan 9°), werden de Algerijnse wijnen gebruikt om ze te verbeteren met hun kleur, ‘body’ en alcoholgehalte. De wijnen van Mascara werden lange tijd door heel wat handelaren bijna openlijk als Bourgogne verkocht.
Niet alleen de methodes die in Algerije voor de wijnbouw en de wijnbereiding worden gebruikt lijken erg op die van Zuid-Californië, ook het klimaat verschilt niet veel van dat van de Amerikaanse staat. De situatie is echter niet hetzelfde in die zin dat de Califomische wijnboeren, volgens eigen zeggen, elk jaar een wijn produceren die een jaartalvermelding waard is, terwijl de Algerijnen domweg volhouden dat hun wijngaarden zó zuidelijk liggen dat die jaartalkwestie onbelangrijk is. De wijnstokken die in beide landen worden gekweekt behoren over het algemeen tot hetzelfde type, dat uitstekend gedijt in een zeer warm klimaat en een overvloedige oogst oplevert. De meeste druiven bereiken hun volle rijpheid eind augustus, begin september, terwijl deze soorten in de gematigder streken van Europa te snel zouden rijpen en een wijn zouden geven met een zodanig lage zuurgraad dat hij vlak en ondrinkbaar zou zijn. Maar de huidige Noordafrikaanse wijnstokken zijn niet dezelfde die daar vroeger werden gekweekt.
Geschiedenis van de Algerijnse wijn
De druiventeelt in Algerije dateert nog uit de Oudheid. Wijn uit deze keizerlijke provincie werd naar Rome verstuurd voor de genoegens van de heersers over de landen rond de Middellandse Zee. Ondanks het rigoureuze alcoholverbod maakte de invasie van de moslims echter geen eind aan de druivencultuur, want het verbruik van tafeldruiven en rozijnen bleef groot. Volgens een redelijke veronderstelling was de Muskaat een belangrijke tafeldruif en probeerde men ook andere dessertdruiven te kweken. De druiventeelt was echter niet belangrijk genoeg om alle wijngaarden in leven te houden, zodat hun aantal terugliep. Het zou meer dan 1000 jaar duren voor de druiventeelt in Algerije onder de Franse overheersing weer tot volle bloei kwam.
Hoewel deze overheersing al sinds 1830 een feit was werd er pas vanaf 1865 met de herbeplanting van de wijngaarden begonnen. Toen de phylloxera de Franse wijngaarden verwoestte lieten tal van wijnboeren hun land in de steek en vestigden zich in Algerije. Veelal plantten ze daar de wijnstokken waar ze in hun vaderland aan gewend waren: de wijnboeren uit Lyon lieten de Gamay en de Pinot noir komen, evenals die uit de Bourgogne; de boeren uit Bordeaux plantten de Cabernet, die uit het zuiden de Aramon en de Elzassers en Lotharingers, die evenzeer voor de Duitse bezetting van hun provincie op de vlucht waren als voor de phylloxera, de Chasselas en Pinot gris. Bovendien kweekte men overal de Mourvèdre, Morrastel en Grenache. Op zijn beurt werd Algerije echter eveneens door de phylloxera aangevallen. Men gaf het kweken van kwaliteitsplanten op en verving ze door de Carignan, Cinsault en Alicante-Bouschet, die alle op Amerikaanse onderstammen waren geënt.
Er is nog wel Aramon in Algerije, maar hoewel deze wijnstok een enorme produktie heeft verliest hij terrein wegens zijn lage alcoholgehalte en zwakke kleur. De meest gebruikte druiverassen voor de witte wijnen zijn de Clairette, Merseguéra, Maccabéo en Ugni blanc.
Algerijnse wijnbouwgebieden
Van de 3 oude gebieden Oran, Constantine en Algiers wordt meer dan 215 000 ha ingenomen door wijngaarden. Vooral de vlakten produceren enorme hoeveelheden wijn; 50 000 ha van deze gebieden bestaat echter uit de hellingen van de oude departementen Algiers en Oran, waar de wijnen worden gemaakt die van de Algerijnse regering het predikaat AOG krijgen (Appellation d’Origine Garantie). De betere Algerijnse wijnen zijn vaak aangenamer, soepeler en voller dan die van de Midi.
De beste wijnen worden voornamelijk gemaakt van de Cinsault, Carignan, Grenache en Morrastel, hoewel in enkele bijzondere gevallen ook andere rassen worden toegestaan. Witte wijnen worden gewoonlijk gemaakt van de Clairette- en Muskaatrassen. Op de hellingen kweekt men ook de Cabernet, Grenache, Mourvèdre, Pinot en Syrah. Rode wijn heeft de overhand en wordt dan ook overal in Algerije geproduceerd. Maar men produceert er ook veel rosé (waarvan sommige zeer goede wanneer ze jong zijn) en ook veel wit, vooral in de streek van Oran. Hieronder volgt een lijst van de in 1970 door de Algerijnse regering officieel erkende wijnen.
Het vroegere departement Algiers
Aïn-Bessem-Bouïra: rode en witte wijnen met een minimum alcoholgehalte van 11,5°.
Couteaux du Zaccar: rode en witte wijnen met een minimum alcoholgehalte van 12°.
Haut-Dahra: alleen rode wijnen, minimum 12°.
Médéa: rode en witte wijnen, minimum 12°.
Het vroegere departement Oran
Coteaux de Mascara: misschien wel de beste Algerijnse wijnen, gemaakt van de op de hellingen rond Mascara gekweekte dniiven. (Het woord Mascara zonder Coteaux verwijst naar de wijnen die afkomstig zijn van de vlakten en die niet helemaal dezelfde kwaliteit hebben.) Het zijn rode, witte en roséwijnen, die op zijn minst een alcoholgehalte van 12,5° moeten hebben.
Coteaux de Tlemcem: rode en witte wijnen, minimum 12,5°.
Monts du Tessalah: rode, witte en roséwijnen, minimum 12,5°.