Dokterswoordenboek

Jannes van Everdingen (2010)

Gepubliceerd op 23-02-2017

infuus

betekenis & definitie

Het geven van een vloeistof aan een ziek persoon door een slangetje naar een naald in een ader in de hand of arm (uitspraak: in-FUUS).

Die vloeistof kan bloed zijn (voor bloedtransfusie) of water met zout, suiker of medicijnen erin opgelost. Met een infuus kan de dokter of verpleegkundige in lange tijd een grotere hoeveelheid geven aan een patiënt wanneer injectiespuiten (prikken) daarvoor te klein zijn en steeds een beetje inspuiten te veel werk kost en pijn gaat doen. Bij een infuus is maar één prik nodig en in de pomp of zak kan evenveel als in tientallen prikken. Voor de patiënt en de dokter zijn zoveel prikken krijgen dan wel geven tenslotte geen pretje…

Het vocht stroomt door de naald in het lichaam door een langzame elektrische pomp. Het kan ook door de zwaartekracht. De infuusfles hangt dan aan een stang boven je hoofd. Doordat de fles hoger hangt dan het bloedvat in de arm, stroomt het vanzelf naar binnen. Vaak zijn medicijnen in de infuusvloeistof opgelost. Die komen dan met een vaste snelheid in het bloed. Zo krijg je in het ziekenhuis bijvoorbeeld sterke medicijnen tegen kanker of ernstige infecties.

Ook baxter (in België). Kijk ook bij injectie, bloedtransfusie.