De kleinste eenheid in levende organismen.
Iedere mens, elk dier, elke plant, elke bacterie en elke schimmel is opgebouwd uit cellen. Elke cel is zo klein dat je hem niet met het blote oog, maar alleen met een microscoop kunt zien. Sommige wezens zijn opgebouwd uit één cel, zoals een gist of een bacterie. Maar bij mens, dier en plant zijn er miljarden cellen. Die zitten aan elkaar vastzitten, net als bakstenen van een huis. Soms flink vast met heel veel ‘cement’ (botten), maar soms heel losjes, waardoor ze zelfs kunnen stromen (bloed).
Er bestaan vele soorten cellen: bloedcellen, zenuwcellen, spiercellen, huidcellen enzovoort. In de cel vindt de verbranding plaats van koolhydraten en vetten. Om dat te laten gebeuren, is zuurstof nodig.
De energie die vrijkomt, wordt bijvoorbeeld gebruikt voor het maken van bewegingen en voor het goed regelen van je lichaamstemperatuur en het aansturen van allerlei levensprocessen. Bloedcellen genezen wonden en vervoeren stoffen door het lichaam. Spiercellen laten je bewegen, met hersencellen kun je denken. Elk orgaan is opgebouwd uit specifieke cellen. Cellen kunnen zich delen. Celdeling is nodig voor groei en voor de aanmaak van nieuwe cellen waar die oude cellen moeten vervangen, zoals in de huid, de lever en de darmen.
Kijk ook bij celdeling, stamcel.