Bartholomeüs Ziegenbalg en Hendrik Plütchau, studenten van Franke’s Weeshuis in Halle, werden 29 November 1705 door den Deenschen Lutherschen bisschop Bornemann van Seeland als zendelingen uitgezonden naar Tranquebar, dat in 1621 door de Deensche Oost-Indische Compagnie van den Radjah van Tanjore gekocht werd. De oorzaak van de uitzending was, dat Ds Peder N.
Nyegaard aldaar van 1694 had gearbeid en deelen van het Nieuwe Testament in de Tamoeltaal had overgezet. In 1700 teruggekeerd in Denemarken drong hij en ook Dr Lütken aan op geregelden zendingsarbeid.
In 1707 opende Ziegenbalg de zendingskerk „Ny Jerusalem”, 5 September 1707 doopte hij de eerste Hindoes. In 1708 maakte hij een zendingsreis door Tanjore en Negapatam.
Plütchau moest om gezondheidsredenen terugkeeren. Ziegenbalg overleed op 36-jarigen leeftijd.
Zijn werk werd gezegend. Hij liet een bloeiende gemeente, een Bijbel in het Tamoelsch en een zendingsseminarie achter.
Twee andere medearbeiders van Ziegenbalg waren Grundler en C. F.
Schwartz (✝ 1798).