Deze naam is gedragen door verschillende Assyrische koningen. Over den eerste, die circa 1110 v.
C. regeerde, is iets te vinden in deel I, blz. 183— 184. De tweede, een tijdgenoot van Salomo (circa 950 v.
C.), is niet van groote beteekenis. Zooveel te belangrijker is Tiglath-Pileser III (745—727), de eenige koning van dezen naam, die in de Heilige Schrift genoemd wordt.
Vermoedelijk had hij den naam niet bij zijn geboorte ontvangen, maar heeft hij zich als koning van Assyrië zoo genoemd naar zijn beroemden voorganger Tiglath-Pileser I. Zijn oorspronkelijke naam schijnt Pulu te zijn geweest.
Onder dezen naam heeft hij in zijn laatste levensjaren den titel „koning van Babel” gevoerd. Ook latere Assyrische koningen, Salmanassar en Assurbanipal, hebben als koning van Babel andere namen gedragen.
Blijkbaar strekte dit, om de Babyloniërs eenigermate te verzoenen met het feit, dat de koning van Assyrië hun souverein was. De zelfstandigheid van het Babylonische koningschap werd zoo ten minste nominaal gered.
Dat Pulu de oorspronkelijke naam van Tiglath-Pileser III was, daarvoor pleit de omstandigheid, dat hij in het Oude Testament bij zijn eerste optreden (2 Kon. 15 : 19) dezen naam (Hebreeuwsch Pul) draagt, en pas bij latere gelegenheden den naam Tiglath-Pileser.Niet zonder reden heeft men dezen koning den eigenlijken stichter van het Assyrische wereldrijk genoemd. Met zijn troonsbestijging (745 v. C.) begint de laatste en grootste krachtsontplooiing van Assyrië. Naar alle kanten heeft hij de positie van zijn rijk versterkt. In het Zuid-Oosten werd Babylonië door hem beschermd en overheerscht, ook reeds voordat hij er zelf den koningstroon beklom. In het Noorden bedwong hij het rijk Ararat (Assyrisch Urartu), dat in Syrië den invloed van Assur dreigde te ondermijnen.
Onder de vorsten in Syrië zelf was Rezin van Damascus zijn voornaamste tegenstander; zie art. Rezin. In Juda en Israël sloeg de politieke wind wel eens om. In de vroegere jaren van Tiglath-Pileser (740—738) was Menahem van Israël pro-Assyrisch (2 Kon. 15:19) en Uzzia van Juda waarschijnlijk anti-Assyrisch; zie art. Uzzia. Eenige jaren later was Pekah van Israël anti-Assyrisch en Achaz van Israël proAssyrisch (2 Kon. 15 : 29 en 16 :5—13).
Onder dit alles werd Assur voortdurend sterker. Met Filistijnen en Feniciërs had Tiglath-Pileser niet veel moeielijkheid. Met Arabië knoopte hij vriendschappelijke betrekkingen aan. Aan het Arameesche rijk van Damascus maakte hij voor goed een einde. Het rijk Israël reduceerde hij tot het landschap Samaria. Bij zijn dood in 727 was de ondergang van dit rijk nog [slechts een kwestie van tijd. En Juda was, door de kortzichtige politiek van Achaz, voorgoed in de Assyrische machtssfeer getrokken.