Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sage

betekenis & definitie

In het algemeen is sage hetgeen gezegd wordt, hetgeen van mond tot mond gaat als vertelsel en verhaal. Sage is echter om zoo te zeggen het technische woord geworden voor die verhalen, die bij bepaalde volksstammen of op bepaalde plaatsen in omloop zijn.

Het onderwerp der sagen bepaalt haar karakter, zoodat zij dienovereenkomstig worden onderscheiden. De sage onderscheidt zich echter van het sprookje daardoor, dat zij zich ontwikkelde om een kern van werkelijkheid b.v. om historische figuren of feiten, wier heugenis voortleefde en die door de volksverbeelding niet slechts werden opgesierd, maar ook onderwerp werden voor den poëtischen zin van het volk.Tot de geschiedkundige sagen behooren de zoogenaamde helden-sagen, naast deze zijn er locale sagen, die ontstonden in verband met ruïnen van burchten, kloosters, bronnen, meren, bergkloven, boomen, enz. Een bijzonder soort van sagen vormden ook de dier-sagen, die betrekking hebben op de levenswijzen en gewoonten van dieren, die als met rede begaafd worden voorgesteld.

Daar zich de dichterlijke zin des volks van deze onderwerpen meester maakte, verkregen deze sagen een episch karakter. Niet alle cultuurstadiën zijn echter even geschikt om sagen voort te brengen. Bijzonder vruchtbaar zijn de Middeleeuwen geweest, die zoowel onder Germaansche als onder Romaansche volken een rijken schat van helden-sagen hebben nagelaten. Uit het oogpunt van volkspoësie was de middeleeuwsche geest rijker dan b.v. onze tijd.

In Duitschland voltrok zich de ontwikkeling van de helden-sage in de 12e en de 13e eeuw. In Oostenrijk wordt de geboorte van het heldenepos ongeveer bij het jaar 1200 gesteld, toen de stof der helden-sage, die er reeds was, in nieuwe epische vormen werd gekleed. Speellieden zongen het volk epische liederen voor. Tusschen de stof, die behandeld werd, was zeer weinig verschil. Zoolang de sage nog leefde, was zij in haar omvang, vorm en aard aan verandering onderworpen. De Longobardische sagen van Alboïn, de Angelsaksische en Noorsche sagen van Hrolf Kraki, van Helgi en Sigrun, verschillen naar heur wezen niet veel van elkander.

Aan de uitbeelding der stof werkten vele stammen mede, zoodat de sagen over groote gebieden zich uitstrekken en aan hare uitbeelding vele volken hebben moeten meewerken. Zoo was b.v. de Wielandsage in alle Germaansche landen bekend, maar ook in Frankrijk was zij doorgedrongen, in Engeland en op Ijsland inheemsch. Hoe diep dergeiijke sagen in de historie wortelen, moge daaruit blijken, dat in het oudste heldendicht, het Angelsaksche Beowulfgedicht, dat uit de 7e—8e eeuw stamt, reeds herinneringen aan de Wieland-sage voorkomen. En hoe taai van leven deze verhalen zijn, blijkt zeker daaruit, dat in de 18e eeuw onder het volk van Zuid-Engeland, in Berkshire, het verhaal nog leefde over een „Wayland Smith”, die in een steen woonde, smeedde, zich nimmer vertoonde, maar toch als het loon werd neergelegd, het smeedwerk in de plaats legde. De plaats droeg van oude tijden den naam van „Wayland-Smith”. Tal van dergelijke sagen waren in omloop, waarvan de Nibeiungen-sage, die van Dietrich van Bern, de Hilde- en Gudrunsage o.a. zeer bekend zijn.

Ook de Fransche litteratuur kan op hare heldensagen bogen, die zich om drie figuren groepeeren nml. Charlemagne, Arthur en Alexandre, die elk het centrum vormen van een cyclus. De eerste groep hebben niet alle op Karel de Groote betrekking. Er zijn er ook onder, die op Clovis en Dagobert en op Karel de Kale teruggaan. Beroemd is de Chanson de Roland of de Roncevaux. De cyclus van Arthur speelt onder de Karolingische ridders en de heilige Graal, de vaas, waarmede Jezus en Zijne discipelen het Avondmaal zouden gevierd hebben, was daarin een voornaam element.

En de derde cyclus van Alexandre deed de classieke oudheid herleven. De hoofdfiguur was Ulysses onder den naam van Raymond du Bousquet uit de omgeving van Toulouse; doch, dit is het onderscheid, Penelope verloor met haar naam ook hare standvastigheid en bezweek voor de verzoeking van een vrijer. Troje herrees hier voor de dichterlijke verbeelding en allerlei legenden van Persischen oorsprong over Alexander de Groote, die hier nu verschijnt onder de gedaante van een ridder uit dien tijd.

Zoo blijken dus de sagen de dichterlijke scheppingen van den volksgeest, die allerlei historische figuren kan herscheppen tot levensbeelden van den tijd, zoodat de sagen over de cultureele ontwikkeling der periode, waarin zij bloeien, licht verspreiden kunnen.

Er is uit den aard der zaak een zeer rijke litteratuur over dit onderwerp. De voornaamste letterkundigen, wier namen met deze heldensagen verbonden werden, zijn die van Wilh. Grimm, van L. Uhland, B. Sijmons en in Engeland W. P.

Ker, in Frankrijk E. Quinet, Sur les épopées françaises du douzième siècle, en de werken van M. de La Villemarqué; Tarbé en van Dr W. J. A. Jonckbloet; de La Rue, in zijne Histoire des Bardes en tal van anderen.