Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Mond

betekenis & definitie

De mond is het orgaan om te spreken, en om de spijzen in ons lichaam op te nemen; op deze beide functies doelt de bekende uitspraak van Jezus: Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mensch niet, maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mensch (Matth. 15 : 11). Ook heeft mond in de Heilige Schrift de meer algemeene beteekenis van opening: mond des puts, mond des zaks.

Al is de mond ook in de taal des Bijbels het orgaan, waarmee wij spreken, en wordt in den mond nog meer speciaal aan de tong die functie toegekend, daaruit mogen we volstrekt niet afleiden, dat onze tong het eenige orgaan is, dat we bij het spreken noodig hebben en gebruiken. De Heilige Schrift bedient zich hier van gewone dagelijksche uitdrukkingen, waarin dikwijls een deel wordt genoemd om een geheel aan te duiden.

Bij het spreken bedienen we ons van mond, keel en strottenhoofd. Door de stembanden in het strottenhoofd worden de klinkers gevormd bij bepaalde standen van mond, lippen en keel; de medeklinkers vormt men met den mond, de lippen en de keel; vandaar de onderscheiding: lip-, tong- en keelletters.

De mond dient ook ter opname der spijzen. Deze worden in den mond door kauwen fijngemaakt en met speeksel vermengd. Het fijnmalen is noodig anders verteert het voedsel in maag en darmkanaal niet voldoende, en anders wordt de maag te veel bezwaard. Door de vermenging van de spijze met het slijmbevattend speeksel ontstaat een spijsbrok, die gemakkelijk weg te slikken is. Bovendien vinden we in het speeksel een stof, die het zetmeel omzet in suiker.