was geboren in 1350 te Ailly in het Noord-Westen van Frankrijk; hij studeerde theologie te Parijs. In 1380 werd hij doctor in de theologie, in 1389 biechtvader van koning Karel VI en kanselier van de Universiteit te Parijs, in 1395 bisschop van Puy, in 1397 bisschop van Cambray, in 1411 werd hij kardinaal en in 1414 legaat op het Concilie van Constanz (1414—1418).
In 1420 werd hij door paus Martinus V tot legaat van Frankrijk benoemd. Hij is gestorven in 1420 te Avignon.
D’ Ailly was een man, die in zich zeer tegenstrijdige elementen verborgen had. Hij was ontegenzeggelijk een geleerde, maar hij kon zich aan de ideeën der Middeleeuwen niet ontworstelen.
Zijn liefde tot de Roomsch-Catholieke kerk maakte hem tamelijk mild tegenover de gebreken van de geestelijken dier kerk, maar hij was streng jegens degenen, die hij meende van ketterij te mogen beschuldigen.Aan de Sorbonne (de Parijsche Universiteit) bekleedde hij een voorname plaats. Zijn meest bekende leerlingen waren Gerson en Nicolaas van Clémanges. In zijn godgeleerde beschouwingen was hij nominalist. Het nominalisme was destijds aan de Sorbonne in eere. Er bestonden volgens hem geen algemeene ideeën, de ideeën bestonden slechts in de enkele dingen. Geloof en wetenschap waren tegenstrijdige zaken, maar het gezag der kerk is beslissend.
Noch het bestaan, noch de eenheid Gods kan bewezen worden. Men kan hoogstens komen tot waarschijnlijkheidsgronden. De Drieëenheid aan te nemen is niet filosofisch, zij moet aangenomen worden op gezag van de kerk. In al die beschouwingen toonde D’Ailly zich een volgeling van Occam. In de leer des avondmaals gaat hij zoover, dat hij de consubstantiatie waarschijnlijker acht dan de transsubstantiatie. Luther beroept zich op hem in zijn boek over de Babylonische ballingschap der kerk.
Als wetenschappelijk man heeft hij verdienste gehad door zijn boek Imago mundi, een aardrijkskundig werk, dat van groote waarde geweest is voor Columbus. Mede heeft hij naam gemaakt door zijn geschrift over de verbetering der tijdrekening. Als zoodanig heeft hij den stoot gegeven tot den Gregoriaanschen kalender.
De grootste beteekenis heeft hij echter gehad als beoefenaar van het kerkrecht. Er was in zijn tijd een streven naar reformatie in den boezem der kerk. Van dat streven was de Parijsche Universiteit, en niet het minst D’Ailly, de ziel. Hij drong aan op een algemeen concilie, om aan het jammerlijke pauselijke schisma een einde te maken. In verschillende geschriften op het gebied van het kerkrecht ontwikkelde hij de volgende gedachten. De algemeene kerk is onfeilbaar (op deze stelling beriep Luther zich in 1518), maar de paus is feilbaar.
Een algemeen concilie kan echter niet falen. De woorden in Matth. 16 : 18 laat hij niet op Petrus zien, maar op Christus. Boven den paus staat het concilie. De geestelijke macht van de kerk berustte volgens hem objectief bij de algemeene Christelijke kerk, subjectief bij den paus als haar dienaar en representatief bij het algemeene concilie als de spiegel der kerk. Op het concilie van Constanz (te Pisa was hij niet tegenwoordig) was hij de meest invloedrijke woordvoerder. Hij wenschte om de tien jaar een algemeen concilie om de curie te hervormen.
Dit werd wel aangenomen, maar nooit uitgevoerd. Hij stelde ook voor vereenvoudiging van den eeredienst, vermindering van de monnikenorden, hervorming van de nonnenkloosters, meer wetenschappelijke, zedelijke en technische vorming der geestelijken. Toen er een paus gekozen moest worden was D’Ailly de tweede candidaat, maar Otto van Colonna (Martinus V) werd gekozen. Een eigenlijke reformator is D’Ailly niet geweest, evenmin een zelfstandig geleerde, maar hij heeft wel aan reformatie in den boezem der kerk zijn krachten gewijd. In zijn tijd werd hij beschouwd als een trouw zoon der kerk, maar later is zijn glorie in de achting van de pausen gaan tanen, omdat hij zich tegen de onfeilbaarheid uitgesproken had.