Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Paul Natorp

betekenis & definitie

Duitsch wijsgeer, geboren 1854, was reeds op jeugdigen leeftijd hoogleeraar in de wijsbegeerte te Marburg, waar hij in 1924 gestorven is. Hij is met Cohen, die de stichter is, een van de voornaamste vertegenwoordigers van de „Marburger school”, een bepaalden vorm van Neo-Kantianisme.

Zijn voornaamste werken zijn: Sozialpädagogik, 1899, 19204; Platos Ideenlehre, 1903,19212; Die logischen Grundlagen der exacten Wissenschaften, 1910, 1921 2; Allgemeine Psychologie, 1912; Deutscher Weltberuf, 1918. Hij heeft een overzicht van zijn filosofische ontwikkeling gegeven in Die Philosophie der Gegenwart in Selbstdarstellungen I, 1921.

De filosofie is voor Natorp in hoofdzaak een leer der kennis. Het is haar taak de logische processen na te gaan en uit de logische denkontwikkeling het zijn en worden der dingen te verklaren. Wanneer hij zich tot de vervulling van die taak zet, werkt hij in de richting van Cohens Neo-Kantianisme voort. Waarheid is voor hem niet meer, gelijk de oude filosofen zeiden, overeenstemming van denken en zijn, adaequatio intellectus et rei, maar waarheid is wat door het denken noodwendig wordt geponeerd. Ja, wat wij gewoon zijn de werkelijkheid te noemen, is voor Natorp een denkproduct. Het object van het denken is het product van het denken.

Het object onzer kennis is alleen in het denken aanwezig. De waarneming staat niet tegenover het denken, gaat er niet aan vooraf, maar is een bepaalde vorm van denken. Ruimte en tijd zijn niet, zooals Kant meende, aanschouwingsvormen, maar denkvormen. We denken in categorieën, die het object constitueeren. Dit is zuiver idealisme, en wel logisch idealisme.

De logos, de redelijkheid is het laatste wat aan de objecten zin en beteekenis geeft. Deze logos gaat boven denken, zijn en kennen uit, en is het eenheidspunt, voor hetwelk er geen denken is, dat niet zijn-denken, en geen zijn, dat niet denk-zijn zou wezen. In ingewikkelde abstracte redeneeringen tracht Natorp de wetten van zijn algemeene logica ter verklaring van het zijn te doen gelden.

De ethiek is een logica van het behooren. Gelijk bij Kant worden ook bij Natorp de ethische wetten deductief gevonden en uit formeele bepalingen de practische wetten afgeleid. In één punt gaat de leerling van Kant hier boven zijn meester uit, n.l. dat hij sterken nadruk legt op de sociale ethiek. Zijn idealisme is een „Sozialidealismus” hetgeen inhoudt, dat „de idee zich weder vinden moet tot de gemeenschap, de gemeenschap tot de idee, wanneer beiden, idee en gemeenschap, in de menschheid nog verder zullen bestaan”. De gemeenschap is het eigenlijk reëele; het individu is maar een abstractie. Zonder de gemeenschap is de mensch geen mensch. Deze gedachte is van groote beteekenis voor de paedagogiek, die sociaal gekleurd is en in menig opzicht met die van Plato overeenstemt.

De religie is voor Natorp slechts een gevoelsacte. Een eigenlijk object heeft de religie niet. Hij leert een godsdienst zonder God. Het onvoorwaardelijke is als doel opgegeven, maar wordt nooit bereikt. Religie is een menschheidsdienst, hij spreekt van een „Religion innerhalb der Grenzen der Humanität”.

Zoo heeft Natorp èn in zijn kenleer, waar het Ding an sich geheel verdwenen is, èn in zijn ethiek èn in zijn religieleer de consequenties getrokken uit Kants idealisme, dat uit theologisch oogpunt bezien sterk atheïstische tendenzen heeft.

< >