I. Adolphe Louis Frédéric Theodore Monod, geboren te Kopenhagen 21 Januari 1802 in een Zwitsersch predikantsgezin, overleden te Parijs 6 April 1856, studeerde met zijn broeder Guillaume te Genève in de theologie 1820 —1824.
Op een reis naar Italië, die hij in 1825 ondernam, leerde hij zijn eigen ellende en Gods genade kennen en kwam hij tot besliste overgave aan den Heer. In Napels stichtte hij de FranschGereformeerde gemeente, die hij leidde, tot hij in 1827 als predikant te Lyon beroepen werd.
Het consistorie aldaar, dat liberaal was, ontving hem vriendelijk. Maar toen hij, meer en meer bevestigd in zijn geloof, zich steeds beslister in orthodoxen geest begon uit te spreken, werkte men hem op allerlei wijze tegen.
Eindelijk barstte de bom los. Den 20sten Maart 1831 hield Monod een preek tegen de ontheiliging van het Avondmaal, met dit gevolg, dat hij bij Koninklijk Besluit van 19 Maart 1832 werd afgezet.
Monod, die zich geroepen voelde tot de verkondiging van het Evangelie, predikte nu, onder grooten toeloop van heilbegeerigen, in een zaal. Zoo kwam daar een vrije gemeente tot stand, die tot op onzen tijd nog met buitengewonen zegen werkt, vooral onder de arme bevolking van Lyon.
Den 17den Augustus 1836 werd Monod benoemd tot hoogleeraar in de Theologie te Montauban, waar toen de eenige Gereformeerde theologische faculteit in heel Frankrijk was. Hier diende hij als docent en als prediker elf jaren lang de zaak van het Koninkrijk Gods.
Zijn roem als kanselredenaar bracht hem in 1847 een beroep als predikant bij de Gereformeerde kerk van Parijs, waar tot aan zijn lijden, dat met zijn dood eindigde, zich eiken Zondag de schare verdrong rondom zijn kansel om het aangrijpend en bezielend woord zijner Evangelieprediking te hooren.
Monod was de grootste kanselredenaar, dien de Fransche kerk in de negentiende eeuw heeft gekend.
In den grond der zaak kent zijn prediking slechts één thema :’s menschen ellende en verlossing; slechts één theologie: die van den Romeinerbrief; slechts een bewijsgrond: de letterlijk geïnspireerde Heilige Schrift. Toch verliezen zijn dogmatische en homiletische grondstellingen onder invloed van Vinet en de Bijbelkritiek van lieverlee hun scherpe kanten.
Naast het objectieve element komt in zijn prediking de psychologische factor almeer naar voren. Op het eind van zijn leven predikte hij Gods liefde en genade door zijn lijden.
Zijn ziekbed werd zijn kansel. Zijn toespraken, daar gesproken en door de zorg zijner kinderen opgeteekend, zijn onnoemelijk velen tot troost en ten zegen geweest: Adieux d’Adolphe Monod a ses amis et a l’église, Paris 1856.
In korten tijd verschenen van dit werkje vijf oplagen, in het geheel werd het elf maal herdrukt, terwijl het in de voornaamste Europeesche talen werd overgezet. Welk een beteekenis ook in ons vaderland aan Monod werd toegekend, blijkt wel hieruit, dat de eerste uitgave van zijn Adieux („Laatst Vaarwel” enz., Amsterdam 1856) waarvan 2200 exemplaren gedrukt werden, spoedig geheel uitverkocht was.II. Frédéric Monod, geboren 1794 te Monnaz bij Morges aan het meer van Genève, overleden te Parijs 1863, broeder van den vorigen, ontving zijn theologische vorming in Genève, waar Robert Haldane en de leiders van het Reveil beslissenden invloed op hem uitoefenden. In 1820 werd hij hulpprediker van zijn vader te Parijs, in 1832 predikant aan de kerk van het Oratoire. Daarnaast voerde hij in de Archives du Christtanisme au XIX siècle, die hij van 1820—1863 redigeerde, den strijd voor de orthodoxie van het Reveil. Toen de synode van 1858 besloot geen bepaalde confessie meer te erkennen, verliet hij met vele anderen de staatskerk en stichtte een vrije gemeente, die zich met andere,gelijksoortige vereenigde tot een: Union des Églises évangéliques de France. Niettegenstaande de kerkelijke scheiding bleef hij met zijn broeder Adolphe op het innigst verbonden.