Van ouds was dit een uiting van blijdschap. Toen koningjoas gezalfd en gekroond werd tot koning, klapte het volk met de handen, en zeide: „de koning leve” (2 Kon. 11 : 12).
Zelfs worden de volken opgeroepen (Ps. 47 : 2), ja de rivieren (Ps. 98:11), de boomen des wouds (Jes. 55 : 12) om in de handen te klappen. Voorts was het oudtijds de gewoonte, om door het klappen in de handen (handslag) zich bereid te verklaren iemands borg te zijn en zijn schulden te betalen (vg.
Job 17:3; Spreuken 22 : 26).