Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Keizer

betekenis & definitie

Afgeleid van Caesar, den Romeinschen geslachtsnaam (Grieksche uitspraak: Kaisar), welken de beroemde veldheer Julius Caesar droeg, en dien zijn neef Octavianus, door hem rot zoon aangenomen, van hem erfde. Deze, na zijne overwinning van zijn tegenstander Antonius, door den Romeinschen senaat tot imperator of alleenheerscher uitgeroepen, 29 vóór Chr., is de eerste Romeinsche imperator, of (naar het spraakgebruik der Grieken, die van den geslachtsnaam een ambtsnaam maakten), kaisar, keizer.

In 27 verleende de senaat aan Octavianus den naam Augustus, een eeretitel met religieuze beteekenis. Hij trok toen alle belangrijke priesterambten aan zich, en werd in 12 zelfs pontifex maximus.

Ofschoon niet kan bewezen worden, dat hij zich tijdens zijn leven als god liet vereeren, is toch onder hem de zg. keizercultus begonnen, die een van de voornaamste vormen werd van den publieken eeredienst. De weigering, aan dien cultus deel te nemen, bracht straks de Christenen met den Romeinschen staat in botsing, en werd oorzaak van hunne vervolging.

Onder de regeering van Augustus verloor Judea, dat reeds in 64 vóór Chr. met geheel Palestina door den Romeinschen veldheer Pompejus veroverd was, geheel zijn eigen bestuur en kwam onder onmiddellijke heerschappij van Rome’s keizer. De keizer was heer van het land; hem kwam de belasting toe, Matth. 22 : 17 v., Marc. 12 : 14 v., Luc. 20 : 22 v.Na de scheuring des rijks had men een keizer over het Oosten en over het Westen. Het Westersch keizerrijk verdween bij den val van het Westersch keizerrijk, maar het werd hernieuwd door koning Karel de Groote, die door paus Leo III tot Roomsch keizer gekroond werd (800). In het Westen was de keizer het wereldlijk hoofd van de geheele Christenheid. Onder Otto I (962) werd de keizerlijke waardigheid voor goed met de nationale waardigheid van Duitsch koning verbonden. De koning van Duitschland had na zijn verkiezing recht op de keizerlijke waardigheid. Karel V was de laatste keizer, die door den paus te Bologne gekroond werd.

Napoleon I nam in 1804 den titel aan van keizer van Frankrijk, Frans I dien van keizer van Oostenrijk. De poging der vorsten in 1814 om Frans 1 te bewegen den titel van keizer van Duitschland aan te nemen mislukte. Eerst na den oorlog van 1870—1871 werd de titel van keizer van het Duitsche rijk hersteld, echter met een geheel andere beteekenis dan die titel vroeger had. Van 1851—1870 droeg ook Napoleon III den keizerstitel. Sedert 1876 voeren de vorsten van Engeland den titel van keizer van Indië. Bovendien komt de keizerstitel voor in Birma, China, Marokko en Japan.

In het Nieuwe Testament worden, behalve Augustinus, twee keizers met name genoemd: Tiberius, Luc. 3 : 1, en Claudius, Hand. 11 : 28, 18 : 2; de laatste schijnt een handel met het Romeinsche burgerrecht te hebben gedreven, Hand. 22 : 28. Joden, die Romeinsche burgers waren, konden zich op den keizer beroepen. Paulus deed dit op Nero, Hand. 25 : 10—12, 21, 26 : 32, 28 : 19.

Overigens spreekt de Heilige Schrift nooit van keizers maar wel van koningen. „De koninklijke waardigheid is op natuurlijke wijze, organisch uit het leven der volken opgekomen, de keizerlijke macht heeft zich mechanisch door overmacht en geweid aan de volken opgeworpen. De keizerlijke macht is het Caesarisme, het Imperialisme.”