Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Instellen

betekenis & definitie

(van ambten of diensten). Onder instellen van ambten of diensten verstaan wij de eerste verkiezing van ambtsdragers en instelling van den dienst des Woords en der Sacramenten, waar die tot nu toe (van die kerkengroep) nog niet waren.

Hiertoe kan het komen op drieërlei manier.1. Vooreerst door Reformatie. Zoo geschiedde het in de 16e eeuw. De Roomsche kerk had geen ouderlingen en diakenen, dus geen kerkeraden meer. Ging nu een plaatselijke kerk met de reformatie mee, dan moesten de ambten op nieuw ingesteld en de dienst des Woords en der Sacramenten Gereformeerd worden, d.i. van Roomsche dwalingen gezuiverd, en naar Gods Woord worden ingericht. Van het instellen der ambten of diensten was er ook nog sprake bij de kruiskerken, die aanvankelijk reeds met de reformatie waren meegegaan en tot zuivere formatie gekomen, maar door de vervolging van Spanje uiteengedreven en verstrooid waren, en dan later, als de vervolging ophield en de rust weerkeerde, zoo langzamerhand weer vergaderd werden. Was nu zulk een aantal verstrooide geloovigen, die terugkeerden, groot genoeg, dan moesten de ambten weer opnieuw ingesteld worden. Waren er nog van de oorspronkelijke ambtsdragers overgebleven, dan werden die gehandhaafd en hun getal aangevuld, maar zoo niet, dan werd een geheel nieuwe kerkeraad gekozen.
2. Voorts door Evangelisatie. Er zijn nog groote streken in ons land, die geheel in onkunde, onof bijgeloof verzonken zijn, waar men van alle kerkelijk en godsdienstig leven vervreemdde, of aan het bijgeloof der Roomsche kerk is overgegeven ; vooral in Friesland, Groningen, Drente, Noord-Holland, Noord-Brabant. De Gereformeerde kerken gevoelden zich in later tijd al meer geroepen om in die streken, onder de verdwaalde Christenen te evangeliseeren en spraken hierbij vooral twee dingen uit, nl. „dat die arbeid dient uit te gaan van de plaatselijke kerk, die zoowel door nabuurschap als anderszins daartoe meest is aangewezen, waarbij Classis en Provincie haar steun hebben te verleenen, terwijl de weg open blijft om ook buiten de Provincie steun te zoeken” (Acta van Amsterdam, 1908, art, 40), en voorts dat „de Evangelisatie bedoelt degenen, die vervreemd zijn van Gods Woord en van den dienst des Heeren te roepen tot den Heere en dus ook tot de kerk des Heeren” (Acta van Utrecht, 1923, art. 92). Daaruit volgt dus, dat op plaatsen, waar door langere of kortere Evangelisatie een genoegzaam aantal geloovigen vergaderd zijn, op kerkformatie en op het instellen der ambten moet aangestuurd worden. Hoe groot dat aantal zijn moet is niet te zeggen. In het algemeen moet ais regel gelden, dat zulk een nieuw te stichten kerk, wat het aantal en wat de uitbreiding betreft, levensvatbaarheid heeft, en niet door gebrek aan leden spoedig weer wegkwijnt; en voorts moeten er een voldoend aantal geloovigen zijn met ambtsgaven toegerust om tot de ambten verkozen te kunnen worden. Op zijn minst zijn toch wel een 20 à 30 gezinnen noodig. Alleen in een streek of stadswijk, die aangebouwd wordt en waar de uitbreiding verzekerd is, zou men misschien wat eerder tot kerkformatie kunnen overgaan. Volgens art. 42 der Kerkenordening moet vóór de instelling van een een nieuwen kerkeraad en de formatie van een nieuwe gemeente het advies der classe gevraagd worden.
3. En ten derde door de Zending. Immers ook de zending onder Heidenen en Mohammedanen beoogt door de prediking van het Evangelie te komen tot de instelling van de ambten en tot de formatie van kerken. De Zendingsorde der Gereformeerde kerken in Nederland bepaalt dan ook in Art XIX:

Tot het instellen van de Diensten op het Zendingsterrein wordt overgegaan, zoodra een genoegzaam aantal geloovigen aanwezig is, die tot Kerkformatie willen komen, en onder hen gevonden worden, die voor deze diensten eenige gaven hebben ontvangen.

Over de vraag of deze toestand op eenige plaats is ingetreden, wint de dienaar des Woords op dat terrein eerst het advies in van de Afzonderlijke Vergadering van de dienaren des Woords, en zendt dit advies tegelijk met zijn eigen voorstellen, aan den Kerkeraad, die hem zendt.

Hij gaat tot het instellen van de Diensten niet over, alvorens de goedkeuring van den kerkeraad is ontvangen.

Zoolang het ergens nog niet tot instelling van de diensten is gekomen, bedient de Dienaar des Woords zoowel Doop als Avondmaal krachtens zijn instructie.

In hun „Leiddraad voor de institueering van Javaansche kerken”, door de synode goedgekeurd, spraken deputaten voor de zending uit, dat men tot het instellen van diensten of ambten onder de Javanen niet te spoedig moest overgaan. Beter, waar de instelling der diensten nog niet raadzaam kan worden geacht en waar toch enkelen zijn onder de Javaansche Christenen, die in kennis en genade en vreeze des Heeren uitmunten, „met zulke geloovigen te raadplegen bij het houden van opzicht over belijdenis en wandel, bij het oefenen van barmhartigheid of ook bij het uitreiken van de sacramenten”, zooals vroeger reeds door de synode van Dordrecht, 1578, art. 11, bepaald werd. Dat is dan als ’t ware een „voorloopige institueering van een kerk”, om later tot een volledige institueering te komen. Tot zulk een volledige institueering achtten zij minstens een twaalftal broeders noodig. Dat is wel het minste getal, want onder die broeders moeten er dan nog enkelen zijn, die gaven voor de ambten hebben. Zie: Kerkenordening van de Gereformeerde kerken in Nederland door Dr.

J. C. de Moor en Ds. Joh. Jansen, blz. 131 v.v.