Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Haageik

betekenis & definitie

Tronkeik of knoteik is een lage, knoestige of afgeknotte eik, dien men bestemt tot omheining, heg of haag om een tuin of ander stuk grond. Daarom laat men zulke eiken niet hoog opgroeien en bevordert men den groei van lage takken.

De haageik is geen bizonder soort van eik; alle eikensoorten kunnen als haageiken gebruikt worden. Onder de eiken is de in het Middellandsche zeegebied algemeen voorkomende zachtharige eik (quercus pubescens) meestal struikachtig en werd daarom vroeger dikwijls haageik genoemd ; ook gaf men hem den naam van Spaansche akerboom.

In de Oudheid, ook bij de oude Germanen, werden eiken wel gebruikt als hagen bij of rondom de altaren van heidensche afgoden. Ook als akkermaalshout worden eiken vaak geplant in den vorm van een heg.

Het woord haageik is bijna geheel verouderd. De dichter A.

C. W.

Staring (1767—1840) gebruikt het nog een enkelen keer. In den Bijbel komt het voor bij Jes. 6 : 13.

De haageik moet niet verward worden met de haagbeuk (carpinus betulus), die wel tot de zelfde familie behoort als de eiken, maar een afzonderlijke soort vormt en ook nog al verschilt van de gewone beuk (fagus silvatica).