Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Geloofsbelijdenis

betekenis & definitie

Onder geloofsbelijdenis kunnen we drieërlei verstaan.

I. De gemeenschappelijke geloofsbelijdenis, welke in de Gereformeerde en andere kerken eiken Zondag in de (namiddag)godsdienstoefening, door de gemeente plaats heeft. In schier alle Gereformeerde kerken doet de gemeente naar luid van de twaalf artikelen des namiddags belijdenis van haar ongetwijfeld Christelijk geloof, ’t zij dan dat de voorlezer in naam der gemeente de Apostolische geloofsbelijdenis alleen leest,’t zij dan dat de gemeente na haar voorlezing er mee instemt door het zingen van het zevende vers van den Avondzang. In Engeland en Amerika worden niet alleen de gebeden en lofverheffingen, maar ook de belijdenissen door de heele gemeente met luider stem opgezegd. Het Common prayer book, d. i. het gemeenschappelijk gebedenboek voor de Anglicaansche kerk, dient daar zelfs voor. In Nederland vond dit geen navolging. Jaren lang werd de Apostolische geloofsbelijdenis alleen gelezen, maar in latere jaren wordt het al meer gewoonte, dat de voorlezer de twaalf artikelen leest en dat de gemeente onmiddellijk daarna zingt het laatste vers van den Avondzang: O, Vader, dat Uw’ liefd’ ons blijk’; O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk; O Geest, zend Uwen troost ons neer; Drieëenig God, U zij al d’ eer. Het voorlezen van een artikel der Nederlandsche geloofsbelijdenis (37 geloofsartikelen) in plaats van de Apostolische geloofsbelijdenis, zooals dat in enkele kerken wel plaats had, om de gemeente met haar eigen geloofsbelijdenis bekend te maken, vond geen navolging en is ook niet aan te bevelen, omdat de gemeente in de twaalf artikelen het algemeen Christelijk geloof belijdt en haar catholiek standpunt handhaaft.

II. De openbare geloofsbelijdenis, welke toegang geeft tot het Heilig Avondmaal. Reeds in het Nieuwe Testament ging er een belijdenis des geloofs aan de sacramenten vooraf. Aanvankelijk ook aan den doop, omdat deze voornamelijk als volwassendoop voorkwam. Van de schare op den Pinksterdag, de Samaritanen, die Filippus geloofden, den Moorschen Kamerling, Saulus van Tarsen, Cornelius, Lydia, den stokbewaarder, de discipelen te Corinthe enz. staat geschreven, dat zij na belijdenis van hun zonden en van hun geloof in Jezus Christus, werden gedoopt (Hand. 2 : 41; 8 : 12, 36; 9:18; 16 : 15, 33; 18 : 8) en mede tot het heilig avondmaal werden toegelaten. En later, toen de kinderdoop algemeen werd, ook voor de reeds gedoopten om tot het avondmaal toegelaten te worden.

De Roomsche kerk schoof er de biecht en het vormsel tusschen in. Maar de hervormers stelden in plaats van de biecht het huisbezoek en vervingen het vormsel door de geloofsbelijdenis. Ieder gedoopte was krachtens zijn doop wel geroepen om tot het avondmaal te komen, maar de toegang tot het avondmaal was toch niet vrij. Het stond niet maar voor iedereen open. Het is alleen voor de geloovigen, die hun geloof ook meer of minder kunnen belijden en zich zelf kunnen beproeven. Voetius drukte het aldus uit: het potentieele geloof kan wel aanwezig zijn, bijv. in een kind, zonder dat het zich tot het actueele geloof ontwikkeld heeft, en dit laatste is voor het avondmaal noodig.

Het vermogen des geloofs moet in waarachtige bekeering openbaar worden. Vandaar dat de Gereformeerde kerken dan ook in artikel 61 der Kerkenordening bepaalden: „Men zal niemand ten Avondmaal des Heeren toelaten, dan die naar de gewoonheid der kerk, tot welke hij zich voegt, belijdenis der Gereformeerde religie gedaan heeft, mitsgaders hebbende getuigenis eens vromen wandels”.

De belijdenis des geloofs is geen „aanneming tot lidmaat”, zooals men in de Hervormde kerk wel zegt. Door den doop zou iemand wei lid, maar door aanneming eerst lidmaat worden. Eerst wanneer de gedoopte leden door „aanneming” volkomen „lidmaten” geworden waren, telden zij voor goed mee. Dat was de gedachte bij de Non-Conformisten in Engeland, de Baptisten en Methodisten in Amerika, bij het Piëtisme in Duitschland en bij het Hervormd Genootschap in ons land. Maar dit standpunt is geheel verkeerd, want in de eerste doopvraag belijden wij reeds, dat onze kinderen „in Christus geheiligd en alzoo als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te wezen”. Ze zijn naar Gods bestel krachtens hun geboorte uit geloovige ouders reeds lidmaten en worden dan ook „als lidmaten” gedoopt.

Zij is evenmin een bloot „verstandelijke instemming” met de leer der kerk, zooals ze in de kringen der Oud-Gereformeerden wel wordt opgevat. Wanneer de kinderen voldoende in de leer der kerk ontwikkeld en onderwezen zijn, doen ze belijdenis, om daarmede hun instemming met de leer der kerk te betuigen. En eerst wanneer ze later, door een langen en bangen weg tot de verzekerdheid des geloofs zijn gekomen, mogen zij ten avondmaal gaan. Daarmede staat in verband, dat de Remonstranten, en hier en daar ook sommigen in de Gereformeerde kringen, het avondmaal voor de belijdende leden dan ook geheel vrij wilden laten. Het toegaan aan het avondmaal moet aan ieders consciëntie (geweten) worden overgelaten. Voelt iemand er vrijmoedigheid toe, dan ga hij aan, maar verkeert hij in een gedrukte stemming dan blijve hij weg.

Naar de Gereformeerde opvatting mag de geloofsbelijdenis alleen zijn een toegang vragen tot het Heilig Avondmaal. Zoo heeft Calvijn ze reeds beschouwd en deze beschouwing is door de Gereformeerde kerken uitdrukkelijk in artikel 61 der Kerkenordening vastgelegd.

Aan deze geloofsbelijdenis gaat een onderzoek in leer en leven vooraf. Niet een soort examen, maar een onderzoek of iemand zich vanwege zijn zonden mishaagt, en voor God verootmoedigt; of hij gelooft en vertrouwt, dat hem al zijn zonden om Christus’ wil vergeven zijn; en of hij ook een ernstig voornemen heeft, om voortaan in alle goede werken te wandelen. Het loopt dus over de vraag, of hij zooveel kennis der waarheid heeft, dat hij het lichaam van Christus onderscheiden kan, en of er op zijn levenswandel geen aanmerkingen zijn. Na dit voorafgaand onderzoek moet de belijdenis zelf dan in het publiek plaatshebben. Daarvoor hebben de Gereformeerde kerken op haar synode van Utrecht, 1923, een kort formulier van vragen vastgesteld en aan de kerken aanbevolen. Zie Christelijke Encyclopaedie, I, blz. 274, artikel: Belijdenis (Openbare), waarin deze vragen te vinden zijn.

Deze vragen gelden echter niet voor volwassen personen uit andere kerkelijke kringen, bijv. uit de Nederlandsche Hervormde kerk. Sommige kerken nemen dezen, na een privaat onderzoek inzake belijdenis en wandel door den kerkeraad, en mededeeling aan en approbatie (goedkeuring) door de gemeente, zoo maar over. Andere kerken laten ze alsnog belijdenis doen, en enkele afzonderlijke vragen beantwoorden. Er is toch onderscheid tusschen ongeloovigen, die in den weg van bekeering en na beantwoording van de vragen van den volwassendoop, overkomen; gedoopten, die bij openbare belijdenis de gewone vragen beantwoorden; en volwassen personen uit andere kerken, die öf zonder openbare belijdenis, öf na beantwoording van afzonderlijk daarvoor opgestelde vragen, worden toegelaten. Zie over de toelating tot het avondmaal: Christelijke Encyclopaedie, I, artikel: Avondmaal, blzz. 209—210.

III. De belijdenisschriften der kerken, waarvoor wij echter verwijzen naar Christelijke Encyclopaedie, I, de artikelen: Belijdenisschrift, blzz. 214—211; en Confessie, blzz. 495—496; en II, artikel: Formulieren van Eenigheid, blz. 189.

< >