I. In eigenlijken zin: een werktuig, waarmede men de paarden (Spreuk. 26 : 3), en ezels (Sir. 33 : 25) aandreef, zelden ossen (Sir. 28 : 26), die gewoonlijk met ossenstokken werden aangedreven (Richt. 3 : 31; Hand. 9 : 5).
Ook ter tuchtiging van menschen werden de geesels gebruikt. In de Mozaïsche wet (Deut. 25 : 2) was verordend, dat een boosdoener, in tegenwoordigheid van den rechter, naar de mate van zijn misdaad zou geslagen worden, maar nimmer mochten er meer dan 40 slagen worden gegeven.
Rabbijnsche wijsheid maakte de bepaling, dat er nooit meer dan 39 slagen mochten worden gegeven, opdat de rechter, wanneer hij mistelde, de wet niet overtreden zou. Paulus werd door de Joden vijfmaal met deze zware lichaamsstraf gekastijd (2 Cor. 11 : 24); Jezus had het aan zijn jongeren tevoren gezegd (Matth. 10 : 17; 23 : 34).
Of dat werktuig in vroegeren tijd een met knoopen voorzien koord, of een stok geweest is, is onzeker. Na de Babylonische ballingschap, was de geesel van leder, uit drie riemen saamgevlochten.
De geesel werd toegepast op overtredingen, waarop naar de wet van Mozes verdelging stond, en werd vaak in de synagoge voltrokken (Matth. 10 : 17; Hand. 5 : 40). Jezus maakte een geesel uit touwtjes, om de koopers en verkoopers uit den tempel te verdrijven.Dat ook bij de Syriërs de geeseling werd toegepast, zien wij daaruit, dat Antiochus de Joden, die aan het geloof hunner vaderen getrouw bleven, vóór hun terechtstelling geeselen liet. Desgelijks de zeven broeders (2 Macc. 7 : 13, 15). Men wilde door deze voorloopige straf tot afval bewegen. Bij de Romeinen was de geeseling een der zwaarste en meest vernederende straffen, die aan geen Romeinsch burger mocht worden voltrokken (Hand. 22 : 25). Pilatus dacht, toen hij Jezus liet geeselen, dat hij hierdoor den haat der Joden bevredigen zou en den gevangene zoo van den dood zou kunnen redden (Matth. 27 : 26; vgl. 20 : 19; Marc. 15 : 15; Luc. 23 : 16; Joh. 19 : 1). De Romeinsche geesel bestond uit verscheidene lederen riemen, die aan een stok verbonden en aan het einde van kleine stukjes zink of ijzer voorzien waren.
De straf werd verzwaard door de gebogen houding van den gestrafte, die tot op den gordel ontbloot was. De handen werden in een ring een weinig naar boven getrokken.
II. In oneigenlijken zin (Joz. 23 : 13) worden de Israëlieten bedreigd, dat, wanneer zij zich door de hen omringende heidensche volkeren lieten verleiden tot afgoderij, deze hun tot een geesel zouden zijn, d. i. tot tuchtiging zouden worden. Jes. 10 : 26 wordt het aan Assur bedreigde goddelijk strafgericht een geesel genoemd; Job 5 : 21 wordt de booze tong met een geesel vergeleken.