God is koning, was de man van Naomi (Ruth 1 : 2 v.v.; 4 : 3, 9). Boaz huwde Ruth, de schoondochter van Elimélech, en Ruth zocht dit huwelijk, opdat het uitsterven van het geslacht van Elimélech zoude worden voorkomen.
Het boek Ruth veronderstelt dat Elimélech verwant was van vaderszijde aan Boaz, en eveneens aan den ongenoemden, die verklaarde: het land niet te kunnen aanvaarden van Ruth, de Moabietische, de huisvrouw van Machlon. De graad der verwantschap wordt niet nader bepaald.
Hier is geen sprake van een leviraats-huwelijk (Deut. 25 : 7—10). Boaz nam door het bezit en genot van Elimélechs familiegoed te aanvaarden, de verplichting op zich, Ruth te huwen, omdat de broeder van Machlon ook gestorven was.
De eerste zoon uit dit huwelijk zal dan de erfgenaam worden op den daartoe aangegeven leeftijd van het deel der erfenis dat aan Machlon zoude zijn toegekomen. De erfgerechtigde Boaz moest Elimélechs bezitting van Naomi koopen.
Naomi had dit naar alle waarschijnlijkheid aan een derde verkocht en daarom zeide de ongenoemde: ik zal het voor mij niet kunnen lossen, opdat ik mijn erfdeel niet misschien verderve (Ruth 4: 6). Elimélech had het waarschijnlijk al verkocht vóór zijn vertrek naar Moab.
Zoo moeten dan wellicht de woorden : heeft Naomi...verkocht, niet eigenlijk worden opgevat alsof zij dit zou hebben gedaan; wanneer zou zij dit hebben kunnen doen ? maar in den zin dat het verkocht was en wel door haar man vóór zijn vertrek en sterven ; dat het dus in andere handen was overgegaan.
