Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Claudius

betekenis & definitie

I. Claudius, de vierde Romeinsche keizer, 41—54 n.

Ch., zwak naar lichaam en naar geest, in zijn 50ste jaar door de keizerlijke lijfwacht zonder zijn toedoen op den troon geplaatst, door zijn gunstelingen en vrouwen liet hij zich tot de schandelijkste zonden en gewelddadigheden verleiden en werd eindelijk door een dezer, Agrippina, vergiftigd.Gedurende zijn regeering in 44 kwam over het gansche Romeinsche rijk een algemeene duurte en hongersnood. Zoowel de bepaalde voorzegging hiervan door Agabus, als de betoonde liefdeblijken der geloovigen hierbij (Hand. 11:29), moest tot bevordering van de zaak des Evangelies dienen. De verdrijving der Joden uit Rome in 50 n. Ch., waardoor Paulus in Corinthe Aquila en Priscilla tot helpers behield (Hand. 18 : 2), geschiedde volgens Suetonius, omdat de Joden onder aanvoering van zekeren Chrestos onrust verwekten, dat is zonder twijfel volgens het begrip, dat de Romeinen er zich van maakten, omdat de uitbreiding van het Christendom, zooals dit uit den brief aan de Romeinen is op te maken (Rom. 1 : 7), een gisting onder hen had teweeg gebracht, (Hand. 28 : 22). Het bevel van uitdrijving werd echter niet geheel doorgevoerd, misschien wel teruggenomen, daar volgens Hand. 28 vele Joden, en naar Rom. 16 : 3—5 Aquila zelf wederom in Rome woonde.

II. Claudius Lysias, overste van de Romeinsche macht in Jeruzalem, die in den burcht Antonia, naast den tempel gekazerneerd was. Toen de Joden uit Klein-Azië op het Pinksterfeest een oproer tegen Paulus verwekten, ijlde Claudius Lysias met een sterke bende te hulp, maakte zich meester van Paulus’ persoon, en liet hem, deels om hem voor de woede des volks te bewaren (Hand. 23 : 27), deels omdat hij hem voor een gevaarlijken booswicht hield, met twee ketenen gebonden naar den burcht brengen (21 : 23 v.v.). De vrijheid, om tot het volk te spreken, weigerde hij aan Paulus niet, maar daar hij die Hebreeuwsche toespraak niet verstond en de woede van het volk immer toenam, gaf hij, in de vooronderstelling, dat hij een ergen booswicht voor zich zag, bevel om door geeselslagen den beschuldigde tot bekentenis te brengen. Hoezeer verraste het hem, te hooren, dat de gevangene, met wien hij zulke korte wetten wilde maken, door geboorte als Romeinsch burger hem gelijk was, ja eigenlijk nog boven hem stond. Hij leidde hem toen ongebonden voor den hoogen Raad, beschermde hem tegen gewelddadigheden, en stond hem een vrij verkeer met de zijnen toe (22 : 30; 23 : 10, 16).

Door het verhandelde door den hoogen Raad, welken hij bijwoonde, werd Claudius overtuigd, dat Paulus geen misdaad had begaan, welke door den rechter te bestraffen was, en liet hem, toen een moordaanslag op het leven van Paulus hem ter ooren kwam, onder sterk escorte, eerst in het Romeinsche hoofdkwartier en toen naar Cesarea brengen, met een voor Paulus gunstig schrijven aan Felix. Deze brief (23 : 26—30), zoowel als zijn gansche doen, leert ons hem kennen als een verstandig en kloekmoedig man, die wel om hoogere waarheid zich niet bekommerde, maar toch voor onderrichting toegankelijk, ook jegens minderen vriendelijk en voorkomend was (23 : 19). Voor alle dingen was het hem ernst, aan de eer der Romeinen niets te kort te doen, en recht en gerechtigheid krachtig te handhaven ; een beschamend voorbeeld tegenover de hartstochtelijke, onwaardige handelwijze van de Joodsche oversten.

< >