Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Cantor

betekenis & definitie

of voorzanger, beteekende in de oude kerk iemand, aan wien de leiding van het kerkgezang was opgedragen. Hoewel hij niet tot de ordines maiores (hoogere ambten) behoorde, werd toch zijn positie een ambt genoemd (ordines minores).

Van de voorlezers moet hij onderscheiden worden, alhoewel dit in het begin niet geschiedde. De plaats voor den cantor (Grieksch: psaltes, Italiaansch cantore, Fransch chantre) was op de verhoogde plaats voor het altaar aan de rechterzijde, van den ingang af gezien.

Op het concilie van Laodicea 360, canon 15 werd bepaald, dat „behalve de aangestelde zangers, die op de ambo staan en uit het boek zingen, niemand anders in de kerk zingen zal”. In de Grieksche kerk vormen de cantors een eigen orde.

In de Westersche kerk beteekent de titel „cantores canonici” in het algemeen degenen, die met de uitvoering van het Gregoriaansche gezang bezig moesten zijn. Aan de cathedraal-kerken werd als cantor beschouwd de man, die het koor leidde.

Hij had tijdens de godsdienstoefening een virga regia, een soort staf in de hand, om het gezang te begeleiden. Als er twee koren waren, was er een praecantor, die den zang liet beginnen en een succantor, die door het tweede koor liet antwoorden.

Om de geestelijken te helpen ontstonden er koren uit leeken bestaande, voornamelijk koorknapen. Op het platte land werd het ambt van cantor doorgaans verbonden met dat van schoolmeester.

Het behoorde tot het werk der cantors om het koor te oefenen voor den openbaren eeredienst. Toen het figuraalgezang in de kerk kwam, stond er naast den cantor een figuraal-cantor.

Toen het koorgezang meer en meer in de achting daalde kwam de cantor op den achtergrond te staan.In de Luthersche kerk bleef de cantor bestaan, maar er was in die kerk geen speciaal ambt van cantor. De cantor moest den gemeentelijken zang leiden. Nu is doorgaans in de Luthersche kerk de cantor tevens organist. Op sommige plaatsen bestaat nog een koorgezang, en de lieden, die aan dit gezang deelnemen, worden nog door een z. g. n. cantor geoefend.

In de Gereformeerde kerken is het anders gesteld. Daar heeft men sinds eeuwen voorlezers, die tegelijk voorzangers zijn ; maar sinds voor de begeleiding van den zang der gemeente orgels in gebruik genomen werden, heeft de voorzanger eigenlijk niets meer te doen. Vandaar dat hij in vele kerken, nadat er gelezen is uit de Heilige Schrift, niet meer voor zijn lessenaar verschijnt. Alleen in kleine kerken, waar men geen orgel heeft, bewijst de voorzanger nog diensten.