Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Boog

betekenis & definitie

is het gewone wapen door de Oostersche oudheid op de jacht (Gen. 27 : 3) en in den oorlog gebruikt (1 Sam. 31 : 3; 1 Kon. 22 : 34; 2 Kon. 13 : 15; Jes. 13 : 18; 22 : 3). Zwaard en boog worden als aanvallingswapenen genoemd (Gen. 48 : 22; 1 Sam. 18 : 4; Jes. 21 : 15; Hos. 1 : 5), terwijl het schild diende ter afwering (1 Kron. 6 : 18).

Gewoonlijk was de boog van metaal (2 Sam. 22 : 35; Job 20 : 24), in vroegere tijden van hout of van hoorn, ook elpenbeen; de pees (Ps. 11 : 2; 21 : 13), uit ossen- of kemelsdarmen vervaardigd; de pijlen waren van riet, van achteren met veeren, van voren van een scherpen steen of ijzeren punt voorzien, dikwerf vergiftigd of met werk en pik omwonden en aangestoken, vandaar de zinnebeeldige uitdrukking (Job 6 : 4; Ps. 7 : 14; Ef. 6 : 16). Het spannen van den boog, ’t zij met de handen, ’t zij met de knieën en voeten, was niet gemakkelijk en vereischte, evenals het treffen, veel oefening (2 Sam. 1:18).

Men had hem los om de schouders hangen, of men droeg hem in een lederen zak, die aan de linkerzijde hing (Hab. 3 : 9). De pijlen werden in een vaak prachtigen koker op den rug of aan de rechterzijde gedragen.

De beroemdste schutters waren in Israël de Benjaminieten, bovenal het geslacht van Ulam (1 Kron. 9 : 40; 13 : 2. Vgl.

Richt. 20 : 16; 2 Kron. 14 : 8; 18: 17); bij de heidenen de Elamieten of Perzen (Jes. 22 : 6; Jer. 49 : 35) en de Meden (Jes. 13 : 17), verder Pul en Lud (Jes. 66 : 19).De boog, zijn spannen en verbreken, wordt in de Heilige Schrift vaak als een spreekwoord en zinnebeeld gebezigd; een bedriegelijke boog (Ps. 78 : 57; Hos. 7 : 16) is een beeld van een wankelmoedige en een huichelaar. Wanneer het van God wordt gezegd, dat Hij den boog spant (Ps. 7 : 13; Klaagl. 2 : 4; 3 : 12), dan worden daarmede dreigende strafgerichten, en wanneer van menschen (Ps. 11 : 2; 37 : 14; 64 : 4; Jer. 9 : 3), achterdochtige plannen, lastering enz. aangeduid; wanneer het heet, dat God den boog verbreekt (Ps. 46 : 10; 74 : 4; Jer. 49 : 35; 51 : 56; Hos. 1 : 5; 2 : 18; Ezech. 39 : 3) dan beteekent het, dat Hij de krijgsmacht van den vijand vernietigen zal.

< >