Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Boom

betekenis & definitie

De voornaamste boomen van het heilige land zijn: 1°. vruchtboomen: de olijfboom, vijgeboom, moerbeiboom, granaatboom, dadelpalm, appel- en kweeënboom, peerenboom, citroenboom, perzikboom, abrikozenboom, pruimenboom, amandelboom, notenboom, jansbroodboom, pistacheboom en de kastanjeboom; 2°. woudboomen: accacia, terebinth, eik, storaxboom, plataan, jodendoorn, steekdoorn, wittedoorn, wilg, laurierboom, palmboom, elzenboom, tamarisk, jeneverbesboom, cypres, pijnboom, ceder, in ’t kort, ten gevolge der gelukkige ligging van het land en het groot verschil zijner hoogten, bijna alle boomen en struiken, zoowel die in het gematigd als het heete klimaat voorkomen.