Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Bijbelsche Chronologie

betekenis & definitie

I. Het Oude Testament

De studie der Bijbelsche Chronologie zou heel eenvoudig zijn, wanneer de menschen van Adams dagen af een doorloopende jaartelling hadden gebruikt, en wanneer alle feiten in de Bijbelsche Geschiedenis naar deze jaartelling waren gedateerd. Dit is echter geenszins het geval. Zulke doorloopende jaartellingen zijn pas opgekomen in de laatste eeuwen vóór Christus’ geboorte. De oudste mij bekende is de Seleucidische jaartelling, die begint met het jaar 312 v. C. en die bij de Syrische Christenen vele eeuwen in gebruik is gebleven. In vroegere tijden volgde men andere methodes.

Soms begon men met eiken nieuwen koning een nieuwe jaartelling, doch deze methode was niet algemeen in gebruik. De Assyriërs noemden elk jaar naar een of ander hoog regeeringspersoon, en hebben ons daar lange lijsten van nagelaten. In sommige lijsten is bovendien bij elk jaar één belangrijke gebeurtenis vermeld. De vroegste Bijbelsche personen, die in de Assyrische opschriften worden vermeld, zijn de koningen Achab en Jehu. Met behulp van deze opschriften kunnen we berekenen, dat 854 v. C. het laatste regeeringsjaar van Achab is geweest en 842 het eerste van Jehu.

Vanhier uit rugwaarts rekenende, kunnen we vaststellen, dat Salomo den tempelbouw moet zijn begonnen iets later dan 970 v. C. Dit was volgens 1 Kon. 6 : 1 het jaar 480 na den exodus, den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte. Dus moeten we den exodus iets later stellen dan 1450 v. C. Hier betreden we een terrein met groote moeilijkheden.

Eenerzijds bevatten de Egyptische opschriften nergens een uitdrukkelijke vermelding van den exodus, maar enkel zijdelingsche aanduidingen, waaruit alleen bij zeer zorgvuldige studie iets kan worden afgeleid. En anderzijds worden de Egyptische koningen uit den tijd vóór Salomo in de Heilige Schrift nergens met hun naam genoemd, maar enkel met den algemeenen titel Farao. Zoo rijst de vraag: Wie was de Farao van den exodus? Volgens velen was het Merenptah, een koning uit de 19e Egyptische dynastie. Doch Merenptah regeerde minder dan 300 jaar vóór Salomo. Wanneer men hem als Farao van den uittocht beschouwt, raakt men hopeloos in de war met heel de chronologie van Israëls richterentijd. Waarschijnlijk was de Farao van den exodus Amenophis II, die tot de 18e Egyptische dynastie behoorde en circa 480 jaar vóór den tempelbouw regeerde.

Wanneer we nu van hier uit verder terug rekenen, komen er nieuwe moeilijkheden. De chronologische aanteekening in Ex. 12 : 40 is voor verschillende uitlegging vatbaar. Het zou van veel beteekenis wezen, wanneer we zeker wisten, dat Abrahams tijdgenoot Amrafel (Gen. 14) dezelfde persoon is als de Babylonische wetgever Hammurapi. Maar hoewel ik dit voor waarschijnlijk houd, is het toch niet zeker. Intusschen is het wel zeker, dat Amrafel geen vroegere was dan Hammurapi. Nu wordt de regeeringstijd van dezen wetgever verschillend berekend.

Volgens sommigen was het 2123—2080, volgens anderen 1955—1912 v. C. Dit laatste gevoelen schijnt mij het meest aannemelijk.

In den tijd vóór Abraham is de chronologische onzekerheid nog veel grooter. Volgens detraditioneele opvatting van Gen. 11 : 10—32 zijn er tusschen den zondvloed en de roeping van Abraham minder dan 400 jaren verloopen. Maar de Grieksche tekst geeft hier veel hoogere getallen dan onze Hebreeuwsche. En de oudste historische opschriften, die we uit Babel bezitten, stammen van vorsten, die op zijn allerminst 800 jaar vóór Hammurapi hebben geregeerd. Het is wel zeker, dat de spraakverwarring (zie Gen. 11 : 1—9) vroeger moet worden gesteld dan 3000 v. C.

En de zondvloed natuurlijk nog vroeger. Ik veronderstel, en heb dit reeds meermalen in geschrifte uitgesproken, dat in de geslachtslijst van Gen. 11 :10—32 vele geslachten zijn overgeslagen, op soortgelijke wijze als Matth. 1 : 8 drie koningen van Juda overslaat. De traditioneele berekening, volgens welke de zondvloed omstreeks 2350 v. C. heeft plaats gehad, is in elk geval onhoudbaar. En gelijk vanzelf spreekt, kunnen we nu ook niet meer uit Gen. 5 afleiden, dat de schepping van Adam omstreeks 4000 v. C. is te stellen.

Het bekende kinderversje „Veertig eeuwen van tevoren was het Vrouwenzaad beloofd”, hoe goed ook bedoeld, komt niet overeen met de historische kennis, welke God ons heeft geschonken door middel van de opgravingen. En dat is toch ook heelemaal niet erg. Of er nu tusschen Adam en Christus 40 eeuwen zijn verloopen, of 60, of 80, — daar blijft Adam dezelfde om, en daar blijft Christus dezelfde om. De eerste mensch is uit de aarde aardsch. De tweede mensch is (de Heere) uit den hemel. En de Christen mag blijven jubelen : Gelijkerwijs wij het beeld des aardschen gedragen hebben, alzoo zullen wij ook het beeld des hemelschen dragen.

II. Het Nieuwe Testament Ook de Chronologie van het Nieuwe Testament, d. w. z. de dateering van de verschillende in het Nieuwe Testament vermelde gebeurtenissen is alles behalve gemakkelijk vast te stellen. De reden daarvan is in de eerste plaats, dat de Christelijke jaartelling wel begint te tellen van Christus’ geboorte, maar inderdaad Christus niet in het eerste jaar dier jaartelling geboren is. Dat blijkt daaruit, dat Jezus’ geboorte viel tijdens de regeering van Herodes den Groote en deze koning stierf 4 v. Chr. On, de Chronologie te bepalen dienen twee wegen te worden bewandeld.

In de eerste plaats moet nagegaan, of in het Nieuwe Testament objectief, d. w. z. onafhankelijk van het Nieuwe Testament zelf, dateerbare feiten worden vermeld. Als zoodanig komen in aanmerking : a. sterrekundig vast te stellen data. Hiertoe behooren de ster der wijzen, doch slechts dan, indien metterdaad die ster mag worden gehouden voor een astronomisch verschijnsel b.v. een conjunctie van planeten. Dan de sterfdag van Jezus, doch ook hierover bestaat geen eenstemmigheid, daar sommigen den sterfdag op 14, anderen op 15 Nisan stellen, waardoor het niet tot een resultaat leidt, als men nagaat, in welk jaar deze datum op een Vrijdag viel. Vervolgens kan gelet worden op de verschillende Joodsche feesten, die in het Nieuwe Testament genoemd worden. Evenwel ook hier is geen volle zekerheid, omdat b.v. het Evangelie van Johannes van veel meer feesten spreekt dan de Synoptici, b.

Historisch vast te stellen data, waartoe behooren de aanvaarding der regeering door verschillende keizers en stadhouders, en feiten als de verdrijving der Joden uit Italië of de hongersnood van Hand. 11 : 28. Zelfs hiermede komen we echter niet gereed. Wat de laatste groep feiten betreft, dient n.l. opgemerkt, dat ze niet altijd uit profane schrijvers dateerbaar zijn en wat de regeering der vorsten aangaat, rijst het bezwaar, dat het oude jaar niet liep van wat thans heet Januari—December, zoodat zelfs, als de tijd vrijwel bekend is, toch nog steeds een verschil van een jaar mogelijk blijft. Een eind verder schijnt men te zijn gekomen, sinds te Delfi een steen werd gevonden, waarop de Gallio van Hd. 18 voorkomt en zijn stadhouderschap in verband wordt gebracht met vrijwel te berekenen gebeurtenissen uit het leven van keizer Claudius. Toch zijn de geleerden nog niet zoo ver gekomen, dat er algeheele eenparigheid kwam omtrent den tijd, waarop Gallio stadhouder werd van Achaje. Niettemin geven al deze dingen ons wel zooveel, dat we verschillende gebeurtenissen uit het Nieuwe Testament op pl.m. 5 jaren nauwkeurig kunnen bepalen.

In de tweede plaats moet dan uitgaande van de op de zoo juist beschreven wijze verkregen data getracht worden te schatten of, als het mogelijk is, te berekenen, hoeveel tijd er verliep tusschen de feiten uit de Heilige Geschiedenis, die in de boeken des Nieuwen Testaments verhaald wordt. Ook dit is niet eenvoudig. Vooreerst ontbreekt soms elke aanduiding en geldt het: gissen doet missen, in zeer bijzondere mate. Zoo komt het b.v. dat de werkzaamheid van Jezus op aarde door den een op ongeveer drie jaren, door den ander slechts op anderhalf jaar wordt gesteld. Uit het laatste gedeelte van Paulus’ leven hebben we wel brieven, maar omdat de Handelingen ophouden met Paulus’ komst te Rome, is de geschiedenis van het laatste deel van Paulus’ werk ons weinig bekend. Ten tweede is ook zelfs als aanwijzingen, voorkomen, nog vaak verschil van meening mogelijk, omdat niet precies vaststaat, van welk punt de Schrift begint te tellen.

Al zijn dus de verschillen bij de Nieuw-Testamentische Chronologie niet zoo groot en kan men zeggen, dat alles wat het Nieuwe Testament verhaalt valt tusschen 8 v. Chr. en 66 n. Chr. (Paulus’ dood onder Nero), van een nauwkeurige vaststelling der feiten kan nog geen sprake zijn. Toch verloopen de meeste Chronologieën aldus: Geboorte van Jezus 8—6 v. Chr. Kruisiging 29 of 30 n.

Chr. Bekeering van Paulus 30 of 31 n. Chr. Apostelconvent 45 of 46. Aankomst van Paulus te Corinthe 50—52. Gevangenneming van Paulus 56—58. Aankomst te Rome 60.

Natuurlijk is uit wetenschappelijk oogpunt de Chronologie van belang en mogen we trachten haar vast te stellen. Maar tot recht verstand van het Nieuwe Testament, en daarop komt het toch in de eerste plaats aan, draagt ze slechts uiterst weinig bij.