beteekent, dat men zelf de wet stelt, dus: zelfbepaling.
Het woord kan in de ethiek en op kerkrechtelijk gebied gebruikt worden. In de ethiek wil het zeggen, dat de mensch bevoegd zou zijn om zelf te bepalen wat goed en kwaad is. Daartegenover leert de Christelijke ethiek de theonomie, d.w.z. dat God de Heere de wet stelt, en Hij alleen.
In kerkrechtelijken zin beteekent het de zelfstandigheid der kerken tegenover den Staat, die als een belangrijke levensvoorwaarde voor haar ontwikkeling moet beschouwd worden. En ook verstaat men eronder de zelfstandigheid van elke kerk op zichzelf, zooals art. 84 der Kerkenorde deze omschrijft: „Geene kerk zal over andere kerken, geen dienaar over andere dienaren, geen ouderling of diaken over andere ouderlingen of diakenen eenige heerschappij voeren.” Dit beginsel is van groote kracht, en vindt zijn corrigendum in het kerkverband, dat de kerken vrijwillig aangaan en aan welks besluiten zij zich vrijwillig onderwerpen. De meerdere vergaderingen mogen volgens art. 30 der Kerkenorde „niet handelen dan ’t gene, dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot de kerken der meerdere vergadering in ’t gemeen behoort.” Zoo hebben ze te waken voor de autonomie der plaatselijke kerken.
Bij zuivere toepassing van beide beginselen kan een vrij kerkelijk leven zich zeer gelukkig ontplooien, zooals de geschiedenis der Gereformeerde kerken heeft bewezen.