Volgens de voorstelling der Israëlieten vloeide de zee onder de aarde door, zoodat de aarde op het water dreef. „Want Hij heeft de aarde gegrond op de zeeën” (Ps. 24:2), en: „Die de aarde op het water uitgespannen heeft”. (Ps. 136 : 6), Die watervloed onder de aarde heet „de afgrond”. De vruchtbaarheid van den bodem hangt niet alleen af van den hemel, die regen geeft (Deut. 33 : 13), maar evenzeer van den afgrond beneden (Gen. 49 : 25).
Die afgrond wordt gebezigd als een beeld van de meest afgelegen en ondoordringbare verborgenheid (Job 28 : 14; 38 : 16). In de Openbaring van Johannes wordt de afgrond voorgesteld als het uitgangspunt van alle verderfaanbrengende machten (Openb. 9 :1, 2,11; 11: 7).
Daar heerscht Abaddon. De afgrond wordt ook in de Heilige Schrift genoemd als het tijdelijke verblijf van den Satan (Openb. 20 : 1—3).