gezicht; bewijs; ook wel: naam. Er staat geen schim in het oksenaartje.
Ze hebben stellig zijn schim wel gezien. Een agere schim, een andere, valse naam.
Ik zal je veberen op een agere schim, onder een andere naam. Maak de schim asjewijne, verdonkeremaan de bewijzen.
Bewijzen op een linke schim, valse pas.