Geb. Den Haag 30 december 1831, overl.
Den Haag 16 maart 1857. Leerling van J. B. Tom (4 jaar) en van de Haagse Akademie 1843-1848. Broer van J. H. en J.
P. Koelman. Heeft reizen gemaakt naar Gelderland en Duitsland 1850, Frankrijk 1853 en Italië 1855. Landschapschilder en lithograaf; zijn waterverfstudies zijn belangrijk.Tentoonstellingen Den Haag 1849,1851 en 1853, Amsterdam 1852 en 1856: landschap met vee; herinnering aan de heide; gezicht aan de IJssel met vee; diverse landschappen, w.o. bij Lyon enz; het marmertransport te Carrara aan de Middelandse Zee. Kampen 1852: een kudde vee door storm overvallen, samen met J. F. Hoppenbrouwers.
AMSTERDAM -Rijksprentenkabinet: ca 40 tekeningen, w.o. studies van dieren, figuren en landschappen. DORDRECHT -Dordrechts Museum: inschepen van Carrarisch marmer, DEN HAAG -Gemeentemuseum: rotsachtige berghelling; rotslandschap; rivierdal met rotswand; stier in de weide (gem. J. D. K. 48); witte koe met kalf; 14 schetsen en studies op papier en doek, merendeels met monogram D. K. LEIDEN -Rijksprentenkabinet: oude schaapherder met zijn hond en een meisje (tekening).
Kunstkronijk 1852 (bldz. 46), 1857 (bldz. 40), 1858 (bldz. 32); Maandblad v. Beeldende Kunsten 1937 (J. Knoef bldz. 233-240).
Knoef 1947 (bldz. 223-232).
Kramm; Luns; Marius; Plasschaert; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Van Hall
I, II en port.; Watter; Wurzbach.