In wetenschappelijk onderzoek wil je een uitspraak kunnen doen over een populatie, een bepaalde groep individuen. Voor je onderzoek neem je uit de populatie een steekproef die je gaat onderzoeken: een groep die jij representatief acht voor de populatie.
Een wetenschapper wil altijd iets te weten komen over een ‘grotere’ groep, zoals mannen, vrouwen, muizen, Britten, eekhoorns, grassprieten, etc. Echter is het bijna onmogelijk om alle individuen binnen een populatie los te testen. Een oplossing is dat je een steekproef neemt: je selecteert uit de populatie een kleinere groep die in jou ogen representatief is voor de hele populatie. Als je bijvoorbeeld Nederlandse vrouwen tussen de 25 en 30 wil onderzoeken op gezondheidsgedrag, is het niet verstandig om als steekproef alleen Utrechtse vrouwen van 26 te werven voor je onderzoek. De kans dat jouw wetenschappelijke conclusie naar aanleiding van dit onderzoek ook klopt voor de gehele populatie is dan namelijk kleiner. Uiteraard is het onmogelijk om een 100% match te hebben tussen de steekproef en de populatie, maar het streven is altijd om het verschil zo klein mogelijk te houden.
Om deze reden is er vaak kritiek op hedendaags psychologisch onderzoek. Wetenschappers willen hier een uitspraak doen over de populatie van mensen, maar gebruiken als proefpersonen (steekproef) bijna uitsluitend mede-psychologen of psychologiestudenten. Het probleem hiermee is dat dit veelal hoogopgeleide en vrouwelijke personen zijn, wat niet overeenkomt met de populatie van mensen.