De Philipscurve laat het verband zien tussen de werkloosheid en de inflatie.
Tijdens een hoogconjunctuur is de inflatie meestal hoog is en de werkloosheid laag, terwijl tijdens een laagconjunctuur de inflatie juist laag is en de werkloosheid hoog. Deze houden met elkaar verband vanwege meerdere redenen. Als er meer mensen werk hebben, zullen er ook meer bestedingen zijn: de bestedingsinflatie stijgt. Maar als er weinig werklozen zijn, zullen werkgevers het ook aantrekkelijker moeten maken voor werknemers om voor hen te komen werken: de loonkosten gaan dan omhoog, wat zorgt voor kosteninflatie. De Phillipscurve gaat er dan ook vanuit dat: hoe lager de werkloosheid, hoe hoger de inflatie.
Op de lange termijn zien we dat er sprake is van een ‘natuurlijke’ hoogte van de werkloosheid en de daarbij behorende inflatie. In het Engels noemen we dat de non accelerating inflation rate of unemployment. Het is de hoogte van de werkloosheid en de inflatie als we de trend precies zouden volgen.
Toch klopt de Phillips-curve niet altijd. Soms is er bijvoorbeeld sprake van stagflatie: hoge inflatie wanneer het slecht gaat met de economie en er een hoge werkloosheid is. Bovendien kan de ‘natuurlijke’ hoogte van de werkloosheid veranderen door de jaren, doordat bijvoorbeeld de productiviteit van werknemers verandert.