de vader van Joh. de Doper. Z. was priester uit de orde van Abia.
Hij was gehuwd met Elisabeth. Beiden waren vrome mensen, doch kinderloos. Eens toen Z. het reukoffer moest brengen, verscheen hem bij het altaar de engel Gabriël, die hem de geboorte van een zoon voorspelt en zegt, dat die zoon een voorloper van de Messias zal zijn. Als Z. dat niet gelooft, wordt hij gestraft met stomheid en kan hij het wachtende volk niet zegenen. Te zijner tijd wordt Joh. de Doper geboren. Z. schrijft op een tafeltje, dat zijn zoon niet Z., doch Johannes moet heten. Zijn mond wordt dan geopend en hij zingt een schone lofzang (het z.g. Benedictus), een lied, dat zeer nauw aansluit bij verschillende profetieën uit het O.T., Luc. 1.
