(Hystrix hirsutirostris). Het S., dat dikwijls met de egel verward wordt, is een Knaagdier, dat alle kenmerken dezer orde draagt, zoals de gespleten bovenlip en de grote snijtanden.
Het meest opvallend zijn de zeer lange, puntig toelopende stekels of pennen, waarvan de langste wel 40 cm worden. Evenals de korte stekels van de egel kunnen ze naar believen opgezet worden. Ook kan het stekelvarken zich geheel ineen rollen, maar doet dit slechts in uiterste nood. De in Palestina voorkomende soort is iets kleiner dan het gewone s. Het is algemeen in de heuvelgebieden en op geschikte plaatsen in de kustvlakte. Ook in het Jordaandal is het te vinden tot in de omgeving van Jeruzalem. Het leeft in holen, die het zelf graaft, meest in kolonies. De holen zijn vrij groot, daar het dier slechts iets kleiner is dan een das. De eigenlijke kamer kan wel een afmeting hebben van 1 × 2 × 1 m. Als knaagdier is het s. hoofdzakelijk plantenetend en wel plantenwortels en vruchten. Wortel- en rapenakkers hebben sterk zijn belangstelling. Waarschijnlijk vinden we het S. onder de naam qippōd als deel van de Bijbelse fauna (Jes. 14 : 23; 34 : 11; Zef. 2 : 14). Zie ook Egel.