1. Gen. 49 : 10 luidt: „De schepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf
tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn”. Het woord S. heeft men op verschillende manieren trachten te verklaren. In elk geval zal er wel mee bedoeld zijn: de Messias. Dat hier de plaatsnaam S. bedoeld zou zijn, is niet waarschijnlijk. Zie over deze moeilijke plaats Aalders K.V. Genesis III bl. 205—211, Edelkoort, De Christusverwachting in het O.T. (1941) bl. 81 v.
2. Richt. 21 : 19 wordt gezegd, dat S. N.-waarts van Bethel gelegen was, O.lijk van de grote weg, die van Bethel opwaarts naar Sichem leidt en Z.lijk van Lebona. Daar vindt men inderdaad de ruïnes van Seiloen, waar door een Deense expeditie opgravingen zijn verricht. Blijkens die opgravingen kende die stad een bloeitijdvak tijdens de ijzerperiode, omstreeks 1100 v. C. (na de intocht der Israëlieten). De vondsten uit de 2e ijzerperiode (het tijdvak der koningen) zijn schaars; dat zal er op wijzen, dat S. toen van minder betekenis was. Misschien hebben de Filistijnen, nadat zij de Ark hadden genomen in de slag bij Afek (1 Sam. 4 : 1) de stad geplunderd, misschien zelfs verwoest. (Ps. 78 : 60; vgl. Jer. 7 : 12; 26 : 6). Evenwel was de plaats later weer bewoond, want Ahia de Siloniet had daar zijn huis, 1 Kon. 11 : 29; vgl. ook Jer. 41 : 5. De stad S. heeft voor Israël betekenis gehad als religieus centrum: de tabernakel werd daar opgericht, Joz. 18 : 1—10. Toen was het huis Gods te S., Richt. 18 : 31, daarheen trok men om te aanbidden en om te offeren, 1 Sam. 1 : 3.