Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

SATAN

betekenis & definitie

„tegenstander”. In het O.T. wordt het gebruikt van gewone menselijke tegenstanders, b.v. 1 Sam. 29 : 4; 2 Sam. 19 : 22; 1 Kon. 5 : 4; 11 : 14, 23, 25.

Num. 22 : 22, 32 wordt het gebruikt van de Engel des Heren, die zich op de weg van Bileam stelde als een tegenstander. Ps. 109 : 6 is de vertaling van s. door aanklager (voor het gerecht) zeker mogelijk. Als zulk een aanklager, en dan van de vrome mensen en van Gods volk, wordt een bepaalde (gevallen) engel getekend in Job 1 : 6—8, 12; 2 : 1—4; Zach. 3 : 1, 2. Tevens zet hij tot zonde aan, 1 Kron. 21 : 1. De s. in deze zin is dan de tegenstander van God en van Gods volk. Doch uit de genoemde plaatsen blijkt, dat hij aan Gods macht is onderworpen, niet verder kan gaan dan God hem toelaat. Het is mogelijk, dat er in de tekening van de s. in het O.T. aansluiting is bij de toestand aan het hof van de koningen in Israël. Deze koningen kunnen ambtenaren in hun dienst gehad hebben, wier taak het was het doen en laten van de onderdanen te controleren en daarover de koning rapport uit te brengen. Doëg en de Benjaminiet Kusch kunnen zulke diensten aan Saul verricht hebben. Aldus N. H. Ridderbos in zijn proefschrift „De ‘werkers der ongerechtigheid’ in de individueele Psalmen” (1939, bl. 316, 317) in aansluiting aan Torczyner. Zie over de s. in het O.T.: Dr A. de Bondt, De s., bl. 33—60. Zie ook Duivel.

< >