wordt in Nederlandse vertalingen van het N.T. gebruikt om een vooraanstaand persoon aan te duiden, een bestuurder. En dat op meer dan één gebied.
Jaïrus heet o. der synagoge, Luc. 8 : 41, de leden van het sanhedrin heten o., Joh. 3 : 1 (Nicodemus); 7 : 26, 48. Op andere plaatsen duidt het woord politieke overheidspersoon aan, Matt. 20 : 25 (St.Vert.); Luc. 19 : 47 (St.Vert.) dan is sprake van de o. der duivelen, Matt. 12 : 24. Satan heet de o. der wereld, Joh. 14 : 30.