De bekendste persoon van hen, die in de Bijbel deze naam dragen, is de koning van Israël, die regeerde 886—875 v. C.
Zie over de door hem als generaal van Baësa behaalde successen op Moab Mesa, Moabieten. Toen Zimri Ela vermoordde te Tirza, 1 Kon. 16 : 9—13, lag O. met het leger van Israël vóór Gibbethon, dat aan de Filistijnen behoorde. Het leger maakte bij het horen van Zimri’s daad O. koning. Deze trok van Gibbethon op en belegerde Tirza. Zimri pleegde zelfmoord en had slechts 7 dagen geregeerd, 1 Kon. 16 : 15—20. De ene helft van het volk volgde Tibni, de zoon van Ginath, en maakte hem koning. De andere helft schaarde zich achter O. Tibni regeerde als tegenkoning van O. 887—882 v. C. en is toen gestorven. Waarschijnlijk dadelijk na het einde van het tegenkoningschap van Tibni kocht O. van Semer de berg Samaria voor 2 talenten zilver en bouwde daarop de stad Samaria, die zo heette naar Semer. Hij regeerde 6 jaar te Tirza en daarna was Samaria zijn residentie, 1 Kon. 16 : 21—24. De plaats van Samaria was meesterlijk gekozen. In de verdere geschiedenis van het rijk der 10 stammen bleek, hoe moeilijk Samaria te veroveren was. O. was een beroemde koning. Sinds hij regeerde wordt het rijk der 10 stammen in de Assyrische inscripties steeds „het huis van O.” genoemd. Zelfs Jehu wordt door de Assyriërs genoemd „de zoon van O.” Ook op de Mesa-steen wordt O. vermeld, zie hierboven en Mesa. En toch wordt O. terecht in de Schrift zeer sterk gelaakt. Want hij deed wat kwaad is in de ogen van Jahwe, ja, hij maakte het erger dan allen, die vóór hem geweest waren. Hij wandelde in al de wegen van Jerobeam, de zoon van Nebat, en in diens zonde, die hij Israël had doen bedrijven, zodat zij Jahwe, de God van Israël, krenkten met hun ijdelheden, 1 Kon. 16 : 25, 26, vgl. Micha 6 : 16. De houding tegenover Jahwe is de beslissende maatstaf, waarnaar de koningen over Juda en over Israël worden beoordeeld. O. diende de gouden kalveren. Zijn zoon Achab trouwde met een Tyrische koningsdochter. Wel spreekt de schrijver van 1 Kon. over O.’s dappere daden, maar hij verwijst daarvoor naar een ons niet meer ter beschikking staande bron: het boek der kronieken der koningen van Israël, 1 Kon. 16 : 27. O. werd opgevolgd door zijn zoon Achab.