(Bubo ascalaphus). De Palestijnse O. is belangrijk kleiner dan de in Nederland ook wel voorkomende O. (B. ignavus).
De O.’s zijn de grootste onder de uilen en gekenmerkt door een pluimpje van overeindstaande veren boven ieder oor, dat echter ook neergelegd kan worden. Opvallend is de doffe, maar ver hoorbare kreet „boehoe”, die door de weergalm in het bos een nog akeliger klank krijgt. De Palestijnse o. leeft in holen in de grond en in struikgewas, speciaal in de Negeb, terwijl een andere variëteit gevonden wordt in het Jordaandal. Van zijn verblijf in deze verlaten streken spreekt ook Jes. 34 : 11. Met jănsjōēph wordt deze uilensoort bedoeld (Lev. 11 : 17; Deut. 14 ; 16. St. Vert. „schuifuit”).