„Hij (d. i. God) heeft gegeven.”
1. De profeet, die vooral bekend is geworden doordat hij David, na diens zonde met Bathséba en diens moord op Uria, in opdracht van Jahwe moedig bestrafte, 2 Sam. 12. Ook bracht hij aan David, nadat hij eerst het plan tot tempelbouw had goedgekeurd, de boodschap over, dat de koning dit niet moest doen. Jahwe zou voor David een huis bouwen, 2 Sam. 7; 1 Kron. 17. Toen Adonia zich tot koning wilde laten uitroepen, greep N. in ten behoeve van Salomo en was het vooral aan zijn optreden te danken, dat David Salomo tot koning liet zalven, 1 Kon. 1. Gad en N. waren degenen, door wie de Here het gebod had gegeven aan David om de dienst der Levietische zangers en muzikanten te regelen, 2 Kron. 29 : 25. N. schreef een geschiedwerk over de regeringen van David en Salomo, 1 Kron. 29 : 29; 2 Kron. 9 : 29. Het is mogelijk, dat N. de regering van laatstgenoemde koning niet in haar geheel heeft beschreven, doch dat hij eerder dan Salomo gestorven is. Of een van de 1 Kon. 4 : 5 en 1 Kron. 2 : 36 genoemde Nathans dezelfde geacht moet worden als deze profeet, is niet zeker.
2. Een van de aan David in Jeruzalem geboren zonen, 2 Sam. 5 : 14; 1 Kron. 3 : 5; 14 : 4; Zach. 12 : 12; Luc. 3 : 31.