In het N.T. komen een aantal liederen voor. Vooreerst de lofzangen van Maria, Luc. 1 : 46 (het z.g.
Magnificat), Zacharias, Luc. 1 : 68 (het z.g. Benedictus), en Simeon, Luc. 2 : 29 (het z.g. Nunc dimittis), die vol herinneringen aan het O.T. zijn en gezongen werden i. v. m. de geboorte van Christus. Verder blijkt, dat in de samenkomsten van de oude kerk l. van verschillend karakter werden gezongen, Eph. 5 : 19; Col. 3 : 16, vgl. ook Hand. 16 : 25; 1 Cor. 14 : 26. Het is mogelijk, dat Eph. 5 : 14; 1 Tim. 3 : 16 gedeelten van zulke oud-Christelijke l. zijn bewaard. Voorts vinden we verschillende l. in Openb., zie 4 : 11; 5 : 9, 12, 13; 7 : 12; 11 : 15, 17; 12 : 10; 15 : 3; 19 : 1, 5, 6. Jezus en de apostelen hebben de Psalmen uit het O.T. gezongen, Matt. 26 : 30, waar wel het grote hallel, Ps. 113—118 bedoeld zal zijn, dat de Joden gewoon waren bij de viering van het Paasfeest te zingen.