„Jahwe is volmaakt”.
1. De jongste zoon van Gideon. Zie Abimélech 2.
2. De zoon van koning Uzzia of Azarja van Juda. Zie Azarja. Zie over J. 2 Kon. 15 : 32—38, 2 Kron. 27 : 1—9. Zijn moeder was Jerusa, de dochter van Zadok. Hij was 25 jaar oud, toen hij koning werd, en hij regeerde 16 jaar te Jeruzalem. Onder deze 16 jaar zullen wij de tijd van zijn regentschap tijdens de melaatsheid van zijn vader moeten rekenen. J. was regent 750—737 v. C. en regeerde als koning, na de dood van zijn vader, 737—734 v. C. De mededeling 2 Kon. 15 : 30, dat Hoséa koning over Israël werd in het 20e jaar van J. is onverklaarbaar. J. deed wat recht is in de ogen des Heren, juist zoals zijn vader Uzzia gedaan had. Alleen matigde hij zich geen priesterlijke rechten aan, 2 Kron. 27 : 2. Het volk echter offerde nog op de hoogten. Ook Jes. 2 : 7, 8 geven de indruk, dat bij uitwendige bloei het volk zwaar zondigde, zie Jes. 2—5. J. bouwde de bovenste poort van de tempel. Ook bouwde hij veel aan de muur van Ofel. Hij bouwde steden in het gebergte van Juda, en in de bossen burchten en torens. Tijdens zijn regering na de dood van Uzzia, dus 737—734 v. C., zal zijn oorlog tegen de Ammonieten gesteld moeten worden. Deze brachten hem tribuut op in 737, 736 en 735. Uit 1 Kron. 5 : 17 blijkt, dat veel vroeger, in de eerste jaren van zijn regentschap, afstammelingen van Gad in het geslachtsregister werden ingeschreven. Dat was, toen Jerobeam II nog leefde. Er was dus toen al sprake van invloed van J. in het O.-Jordaanland. Vlak vóór J.’s dood begon de Here tegen Juda te zenden Rezin, de koning van Aram, en Pekah, de zoon van Remalia, 2 Kon. 15 : 37. De bouw van burchten en torens kan samenhangen met de naderende oorlogsdreiging. Israël kan Juda’s machtspositie in het O.-Jordaanland met lede ogen hebben aangezien. Bovenal wilden Aram en Israël Juda tot deelneming aan het bondgenootschap tegen Assur dwingen. Doch zie over de Syrisch-Efraïmietische oorlog Achaz. J. werd begraven in de stad van David en opgevolgd door zijn zoon Achaz.