Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

HOOGLIED

betekenis & definitie

Bij de Joden is het H. de eerste van de 5 megillōth (rollen) en wordt het gelezen op de 8e dag van het Paasfeest. Het opschrift van het boek luidt: „Het lied der liederen, dat van Salomo is” (1 : 1), d. w. z. „het schoonste lied van Salomo”.

Op zichzelf is ook mogelijk de vertaling: „het lied der liederen, dat op Salomo betrekking heeft”. Maar er zijn geen dwingende redenen, om het aan Salomo te ontzeggen. N.B.Gen. heeft: „Hooglied. Van Salomo.”Gaan wij eerst de inhoud na, dan is 1 : 2—4 een vrouw aan het woord, die haar verlangen uitdrukt naar de kussen en de liefde van de koning, die niemand anders zijn kan dan Salomo. 1 : 5, 6 richt deze vrouw, de bruid, het woord tot de dochters van Jeruzalem, met het verzoek haar niet aan te zien op haar gebruinde huidskleur, die zij gekregen heeft door het werken in de wijngaard. De spreekster is dus een meisje van het land, die tot bruid van de koning is verkoren. 1 : 7 spreekt deze haar zielsbeminde aan en vraagt hem, in beeldspraak, aan het herdersleven ontleend, waar zij hem vinden kan. De bruidegom, Salomo, de koning, antwoordt haar 1 : 8 en bezingt haar bekoorlijkheden (1 : 9—11), door de bruid beantwoord (1 : 12—14) en deze beurtzang zet zich voort tot 2 : 7. In 2 : 8—17 bezingt de bruid haar geluk in de lente, 3 : 1—5 beschrijft zij een droom. Men lette er op, dat 2 : 7 en 3 : 5 gelijkluidend zijn, vgl. 5 : 8 en 8 : 4. In 3 : 6—11 wordt de bruiloftsstoet beschreven. Door wie? Door de bruid? 4 : 1—15 bezingt de bruidegom, Salomo, de schoonheid van zijn bruid, die hem antwoordt 4 : 16 met de nodiging tot haar te komen, een nodiging, die door de bruidegom beantwoord wordt, 5 : 1. In 5 : 2—8 verhaalt de bruid weer een droom, die zij had. Deze beschrijving eindigt 5 : 8 met het bezweren van Jeruzalems dochters, aan haar geliefde te zeggen, dat zij bezwijmt van liefde. Deze dochters van Jeruzalem antwoorden haar met de vraag, wat haar geliefde vóór heeft boven een ander (5 : 9), waarna zij de schoonheid van haar geliefde bezingt (5 : 10—16). De vrouwen van Jeruzalem stellen de vraag, waar hij is heengegaan (6 : 1), de bruid antwoordt 6 : 2, 3. De bruidegom is dan weer aan het woord in 6 : 4—12. Hij prijst de schoonheid van zijn bruid. 6 : 13 komt de opwekking tot de Sulammietische, om zich te wenden, d. w. z. te dansen. De Sulammietische is hetzelfde als de Sunamietische, vgl. 1 Kon. 1 : 3 v. De bruid kwam dus, evenals Abisag, van Sunem, wat niet zeggen wil, dat zij Abisag is. 7 : 1—9 volgt een beschrijving van de schoonheid der bruid. Deze antwoordt haar geliefde 7 : 10—8 : 4. In 8 : 5a zijn anderen (inwoners van Sunem? dochters van Jeruzalem?) aan het woord, 8 : 56 waarschijnlijk de bruidegom, Salomo, 8 : 6, 7 de bruid. De meest waarschijnlijke opvatting van 8 : 8, 9 is, dat daarin (door wie?) gesproken wordt over een zuster der bruid. 8 : 10 spreekt de bruid. Boven 8 : 8—10 staat N.B.Gen.: de bruid en haar broeders. 8 : 11, 12 bevat een mededeling over een wijngaard van Salomo. 8 : 13, 14 begeert de bruidegom een lied van zijn bruid, die antwoordt: „Haast u, mijn geliefde, en doe als de gazel of als het hertenjong op bergen vol balsemkruid”.

Franz Delitzsch noemt het H. het allermoeilijkste boek van het O.T. Er bestaan verschillende opvattingen over. De Targoem ziet in het H. een lied op de liefde Gods tot Zijn volk en van het uitverkoren volk tot zijn God. Vooral acht men het, volgens de uitlegging, te zinspelen op de bevrijding uit Egypte en op de wetgeving. Het boek werd dan ook, naar wij boven zagen, op Paasfeest voorgelezen. De oudste Christelijke exegese staat, naar Riedel heeft aangetoond, onder invloed van de Targoem: Hippolytus en Origenes achten de bruidegom Christus en de bruid Christus’ Kerk te zijn. Volgens Origenes moet naast de Kerk ook gedacht worden aan de ziel, die verbonden wordt met het Woord, de Logos. De invloed van Origenes is groot geweest. De mening van Theodorus van Mopsuestia (± 400) werd veroordeeld, omdat hij het H. opvatte als een gedicht van Salomo ter verdediging van zijn huwelijk met een Egyptische koningsdochter. Maar Theodorus stond in deze opvatting vrijwel alleen, en in de Middeleeuwen heerste de allegorische opvatting; vooral Bernard van Clairvaux hield veel beschouwingen over het H. in deze geest. Ook de Reformatie bracht hierin geen verandering. Toch was er, ondanks deze heerschappij van de allegorische, sprake van een typische opvatting, d. w. z. het H. bezingt, volgens deze, een natuurlijke liefde, maar Salomo is type geweest van de Christus. Zonder dat elk onderdeel zich behoeft te dekken wordt hier dus de verhouding tussen Christus en Zijn gemeente afgeschaduwd. Inderdaad is dit de enige bevredigende opvatting van het H., waarbij er op gewezen zij, dat het in de Semietische litteratuur geen vreemd verschijnsel is, dat gedichten, die naar ons aanvoelen uitsluitend erotische betekenis kunnen hebben, toch symbolisch, typisch of allegorisch zijn bedoeld. De Arabische litteratuur heeft daarvan voorbeelden. Doch wij kunnen bij het H. uitgaan van de opvatting, dat het is een lied op de liefde tussen een man en zijn vrouw, een bruidegom en zijn bruid. Daarnu die man Salomo is, kan men, in het licht van Eph. 5 : 32, de bovengenoemde typische opvatting het meest in overeenstemming met het geheel der Schrift noemen. Er bestaan bezwaren tegen de opvatting van het H. als een bundel minneliederen zonder meer en tegen de z.g. herdershypothese. Zie hierover Bijb. Handb. I, bl. 518, 519, W. H. Gispen, over het H.; G. Ch. Aalders, Het H. (Kampen 1948).

< >