„God heeft gezien”, koning van Aram-Damascus, 843—798 v. C.
Opvolger van Benhadad III. Het is niet zeker, dat hij tevens diens moordenaar was. Zie Benhadad 3. H. was een wreed en verbitterd tegenstander van het rijk der 10 stammen en heeft ook Juda in het nauw gebracht. Zelf werd hij door de Assyriërs belaagd, doch hij wist zich te handhaven en kreeg de handen vrij tegen Jehu, die een pro-Assyrische politiek volgde. 1 Kon. 19 : 15 wordt meegedeeld, hoe Jahwe aan Elia bij de Horeb het bevel gaf, H. tot koning over Aram te zalven. Elia zal de uitvoering van dit bevel aan Elisa hebben overgelaten. Deze heeft het uitgevoerd jaren later, toen Benhadad III ziek lag en zijn hoveling H. bij een verblijf van Elisa te Damascus, dat wel met het gerucht van deze ziekte zal samenhangen, de opdracht gaf door Elisa de Here te raadplegen. Elisa heeft toen aan H. verkondigd, dat hij koning over Aram zou worden en dat hij de Israëlieten veel kwaad zou doen. De volgende dag is Benhadad gestorven en werd H. koning in zijn plaats, 2 Kon. 8 : 7—15. H. voerde in 842 v. C. oorlog tegen Joram van Israël bij Ramoth in Gilead, die in die strijd, waarvan wij niet zeker weten, wie de eerste aanvaller was, gewond raakte en tijdens zijn rustkuur tot herstel in Jizreël door Jehu werd vermoord, 2 Kon. 8 : 28, 29; 9 : 14, 15. Doch nog daarvóór zal H. in hetzelfde jaar (842 v. C.) bedreigd zijn geworden door Salmanassar III van Assyrië. En in 839 heeft Salmanassar H. opnieuw aangevallen. Zie Assyriërs. Enige tijd later heeft H. de gelegenheid, dat hij niet meer zo door de strijd met de Assyriërs in beslag werd genomen, aangegrepen, om Jehu aan te vallen. H. versloeg Israël in het O.-Jordaanland en veroverde Gilead en Basan. Zie 2 Kon. 10 : 32—33. Doch ook Juda werd door H. benauwd. Tijdens de regering van koning Joas van Juda trok de koning van Aram op en veroverde Gath. Slechts door de tempel- en paleisschatten aan H. te zenden slaagde Joas er in een opmars naar Jeruzalem te voorkomen, 2 Kon. 12 : 17, 18. Op grond van 2 Kron. 24 : 17—27 zullen we de tocht van H. moeten stellen tegen het einde der regering van Joas, dus ± 800 v. C. Aan deze tocht, die H. misschien wegens zijn hoge leeftijd niet zelf heeft geleid, was een zodanige verzwakking van Israël voorafgegaan, dat de Arameërs vrije doortocht door het gebied der 10 stammen hadden. Zie 2 Kon. 13 : 3, 7. Uit het laatste vs blijkt, dat H. aan Joahaz slechts 50 ruiters en 10 wagens en 10.000 man voetvolk had overgelaten. Uit het 3e vs blijkt, dat misschien Benhadad, als kroonprins, tijdens het leven van zijn vader H. krijgstochten tegen Israël heeft gedaan. Zie Benhadad 4. Zo is H. een gesel des Heren voor het zondige Israël, m.n. het rijk der 10 stammen, geweest; zie Am. 1 : 3—5.