„deel”, een Kanaänietische koningsstad, Joz. 12 : 12, wier koning door Jozua, Joz. 10 : 33 verslagen werd; maar de Israëlieten verdreven de Kanaänieten die te G. woonden niet, Joz. 16 : 3, 10; Richt. 1 : 19. Uit het feit, dat David de Filistijnen sloeg van Geba tot G., 2 Sam. 5 : 25, zou men kunnen afleiden, dat G. toen aan de Filistijnen behoorde.
Eerst toen Salomo huwde met een Egyptische prinses kreeg hij de stad als bruidschat ten geschenke, 1 Kon. 9 : 16. 300 jaar later viel de vesting in handen van Tiglathpileser III, die de vermeestering vereeuwigde in een reliëf te Kalach. Judas de Maccabeër moest zich in zijn vrijheidsoorlog het bezit van G. verzekeren, en zijn opvolger Simon hernieuwde haar wallen, 2 Macc. 10 : 32; 1 Macc. 14 : 7. In de tijd van de Kruisvaarders was G. eveneens een vesting: toen hebben zij hier een Westerse burcht gebouwd, de Mont Gisart. Maar sinds de Kruistochten begon voor deze stad het tijdperk der vergetelheid en het oude G. lag verscholen in de heuvel Tell Dsjezer. Dat inderdaad hier het oude G. lag, bleek met zekerheid, toen Clermont Ganneau de grensstenen vond met het opschrift „Grens van G.” Deze heuvel is voor een deel afgegraven onder leiding van Macalister. Het was niet mogelijk de tell in zijn geheel af te schilferen, omdat een graf van een weli dit belet.De opgraving van G. door Macalister is een van de meest belangwekkende in Palestina. Uit de oudste laag leerde men, dat het eerste G. een dorp was onder de grond, waar de bewoners in holen leefden. Deze troglodieten (holbewoners) waren geen Semieten, want zij verbrandden de lijken der gestorvenen. In de holen hebben zij tekeningen ingekrast. Merkwaardig is de watertunnel. De daarop volgende laag bevat cultuurresten uit de bronstijd, waarin Egyptische invloed merkbaar is. Een volgende laag spreekt van de tijd der Kanaänieten en Filistijnen: daarin zijn vooral bekend geworden de masseben (opgerichte staande stenen) hier was de plaats van de dienst op de hoogte. Uit de daarna volgende Israëlietische periode is zeer interessant de z.g. kalender van G. (met aantekening voor de tijden van zaaien en oogsten). Daarboven is een laag uit het Hellenistisch tijdvak. Macalister vond hier een stuk van een bouwsteen, dat niet geheel leesbaar was, doch vermoedelijk luidde: „Pampras zegt: Moge het vuur het paleis van Simon verteren!” Met dit paleis van Simon is de burcht bedoeld, die in 142 v. C. te G. was gebouwd. De vloek is vervuld; nadat Simon vermoord was, is de burcht door de Syriërs verwoest.