Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

GEBED

betekenis & definitie

Het g. is spontaan ontstaan. Gen. 4 : 26 ziet op het ontstaan van de publieke eredienst.

Zie Enos. Het g. had een grote plaats in het leven van de echte Israëliet. Men bad op geregelde tijden, elke dag des morgens, des middags en des avonds, zowel in het publiek, b.v. bij het brengen van sommige offers, als in het verborgen, b.v. in de opperkamer. Het was later gewoonte, om met het aangezicht naar Jeruzalem te bidden. In de voorhof van de tempel bad men met het aangezicht naar het allerheiligste gericht. Zie voor een en ander Ps. 55 : 18; 88 : 14, Dan. 6 : 11, Matt. 6 : 5, Hand. 3 : 1. Jezus bad gaarne des nachts in de eenzaamheid, op een berg. Schone g. kan men in de Psalmen vinden. Vgl. voor een voorgeschreven liturgisch g. Lev. 16 : 21; Deut. 26 : 5—10a, 13—15. De houding bij het g. was verschillend. Het meest kwam voor, dat men stond met opgeheven handen. Of men knielde of boog zich met zijn lichaam ter aarde. De heidenen hadden soms ontroerende g., maar Israël stond, wat de inhoud van het g. betreft, op een aparte plaats. Want het g. werd bij Israël gedragen door bijzondere openbaring. De latere Joden hadden gebedsriemen (zie aldaar), vgl. Matt. 23 : 5.In de nieuwe bedeling heeft Jezus aan de zijnen een bepaald g. gegeven, het Onze Vader, Matt. 6 : 9—13; Luc. 11 : 2—4, wel met de bedoeling, dat het letterlijk zo gebeden zou worden en dat het model zou zijn voor het bidden in het algemeen. Het leert, wat we moeten en mogen bidden, Phil. 4 : 6. Er moet en mag gebeden worden in het geloof, dat God het g. verhoren zal, Joh. 14 : 12. Toch spreekt de Schrift over het leed der vromen, die geen antwoord ontvangen op hun g. Dat kan zijn, omdat zij verkeerd gebeden hebben, Jac. 4 : 3; omdat God hen tot hun welzijn niet verhoort, Luc. 5 : 8, of omdat het Gods tijd nog niet is, Luc. 1 : 13.

De houding bij het g. is in de Schrift het ter aarde gebogen zijn, Matt. 2 : 11; het knielen, Matt. 17 : 14; het staan met opgeheven handen, 1 Tim. 2 : 8. De grond van het g. is het werk van Christus, dat zondaren weer in gemeenschap brengt met God, Eph. 3 : 12; Hebr. 10 : 19. Voorts dat God als Schepper alle dingen regeert, Hand. 4 : 24. Het gebed wordt gewerkt door de H. Geest, Rom. 8 : 15.

< >