1. De zoon van Pedazur, uit de stam van Manasse, Num. 1 : 10; 2 : 20; 7 : 54, 59.
Hij was de vorst van genoemde stam tijdens de woestijnreis (1e monstering).2. Rabbijn, Farizeër, leermeester van Paulus, lid van het Sanhedrin, Hand. 5 : 34—39; 22 : 3. Een man, die in hoge achting stond bij het Joodse volk. Een verstandig man, die aanried de apostelen niet te vervolgen, omdat, als hun werk niet uit God was, het vanzelf te te gronde zou gaan, en mocht het uit God zijn, bestrijding betekende strijd tegen God. Hij stierf ± 50 n. C. G. komt ook voor in de Joodse litteratuur. Hij was de zoon of misschien de kleinzoon van de beroemde Rabbijn Hillel en staat ter onderscheiding van zijn kleinzoon, G. II, die ± 90—110 de meest in aanzien staande Rabbijn was, bekend als G. I.