Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

EFRAÏM

betekenis & definitie

De naam hangt samen met farah = vruchtbaar zijn.

1. De 2e zoon van Jozef en Asenath, nog geboren voordat er een jaar van hongersnood kwam, Gen. 41 : 50, 52. Jakob nam Efraïm en Manasse als zijn zonen aan, Gen. 48 : 5, doch plaatste in zijn zegen Efraïm vóór Manasse, Gen. 48 : 8—22; zie ook voor de vruchtbaarheid en overvloed en macht aan Jozef en in hem aan zijn beide zonen geprofeteerd Gen. 49 : 22—26, Deut. 33 : 13—17. Zo kreeg Jozef het dubbele erfdeel, dat aan de eerstgeboren zoon toekwam, in plaats van Ruben, 1 Kron. 5 : 1, 2 en Eerstelingen, Eerstgeborenen. Uit 1 Kron. 7 : 21—23 blijkt, dat E. twee van zijn zonen, Ezer en Elad, verloor bij een strooptocht, die deze van Egypte uit hielden tegen de Filistijnen. De stam E. was blijkens de eerste telling op de woestijnreis een der minst talrijke stammen, zijn gemonsterden waren 40.500; alleen Manasse en Benjamin waren nog kleiner, Num. 1 : 33. Toch vormde hij met de twee genoemde stammen als voornaamste dezer drie een vendel, het derde, Num. 2 : 18—24, Ps. 80 : 3. Bij de tweede telling op de woestijnreis waren er slechts 32.500 gemonsterden van E. en was alleen Simeon nog geringer in aantal, Num. 26 : 37. Jozua was een Efraïmiet.

Over het gebied, dat in Kanaän aan de stam E. werd toegewezen, kan men lezen Joz. 16 : 5—10. Het lag omgrensd door de halve stam Manasse in het N., de Middell. Zee in het W., Dan en Benjamin in het Z. en de Jordaan in het O. Dit gebied was het middelste en vruchtbaarste gedeelte van het W.-Jordaanland. Sichem behoorde er toe, doch dit kwam aan de Levieten en werd een vrijstad voor de doodslager, Joz. 21 : 20. Voorts waren er steden binnen het erfdeel van Manasse afgezonderd voor de Efraïmieten, Joz. 16 : 9, 17 : 8. De Efraïmieten slaagden er niet in, de Kanaänieten uit Gezer te verdrijven, Joz. 16 : 10. Hoewel Jozua zelf een Efraïmiet was, wees hij toch de klacht van E. en Manasse om een groter erfdeel van de hand. Zij moesten het in geloofsmoed wagen de Kanaänieten uit de vlakke streken te verdrijven, Joz. 17 : 14—18. E., geholpen door Manasse, veroverde Bethel, Richt. 1 : 22—26. Ook Silo behoorde tot het gebied van E., Joz. 18 : 1, 1 Sam. 1—4. Zie over de daden van E. tijdens de periode der Richteren Richt. 5 : 14, 8 : 1—3; 12 : 1—6. Hieruit blijkt dat zij Debora hielpen, zich zeer voelden en daarom twistten met de Manassiet Gideon, doch tengevolge van de overlast, die zij Jefta aandeden, in de strijd verslagen werden en 42.000 man verloren. E. koos de zijde van Isbóseth tegenover David en steunde later de opstand van Absalom. Jerobeam I, de eerste koning van het rijk der 10 stammen, was een Efraïmiet, 1 Kon. 11 : 26, 28. De profeet Ahia, die hem het koninkrijk profeteerde, eveneens, 1 Kon. 11 : 29. E. nam in het rijk der 10 stammen zulk een leidende plaats in, dat de naam E. meermalen gebruikt wordt om dit gehele rijk aan te duiden, vooral bij de profeten, die het zijn zonden verwijten; 2 Kron. 25 : 7, Jes. 7 : 5 v.; 11 : 13; 28 : 3 v.; Jer. 31 : 9, 20; Ez. 37 : 19; Hos. 4 : 17; 5 : 9 v.; 6 : 4, 10; 7 : 8, 11; 8 : 9, 11; 9 : 3, 8, 13; 10 : 6, 11; 11 : 3, 8; 12 : 1 v.; 13 : 1; 14 : 9; Zach. 9 : 10; 10 : 7. Ez. 48 : 5 wordt de stam E. genoemd, en wel tussen Manasse en Ruben. E. wordt niet Openb. 7 vermeld, wel Manasse en de stam Jozef, Openb. 7 : 6, 8. Vgl. ook Ps. 78 : 9, 67.

2. Een stad bij Baäl Hazor, 2 Sam. 13 : 23, hetzelfde als Efron, 2 Kron. 13 : 19, en als Ofra, Joz. 18 : 23; 1 Sam. 13 : 17 is het tegenwoordige Et-Taijibe. Evenwel heeft Albright gemeend het te moeten zoeken in Ain Samie, wat door Dalman bestreden wordt (Palästina Jahrb. XXI, bl. 31). Alt wilde E. zoeken op de bergrug tussen Nebi Samwil en El-Querje. Het E. bij de woestijn, Joh. 11 : 54, is vermoedelijk dezelfde plaats; naar onze gedachte te vereenzelvigen met Et-Taijibe. De woestijn is hier het Jordaandal. Dit E. lag min of meer afgelegen ten O. van de hoofdweg van Jeruzalem naar het N.

< >