Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

DOOP

betekenis & definitie

Het N.T. spreekt niet over het ontstaan van de ceremonie van de d., maar dopen wordt als een bekende daad ondersteld. Het meest waarschijnlijk is, dat het aansloot bij de onder de Joden bestaande proselytend.

Werd een heiden Jood, dan werd hij niet slechts besneden, ook gedoopt. De d. geschiedde in de eerste plaats door onderdompeling, gelijk de beschrijving van de d. van Jezus leert, Matt. 3 : 16, vgl. Hand. 8 : 38. Het is echter wel waarschijnlijk, dat later, toen grote getalen mensen bij één gelegenheid werden gedoopt, ook besprenging is voorgekomen, Hand. 2 : 38. We horen in het N.T. het eerst van de d. van Johannes, die daaraan de bijnaam de Doper ontleende, wel omdat hij niet heidenen, doch Joden doopte. De d. van Johannes werd verricht onder of na belijdenis van zonden, Matt. 3 : 6. Wanneer de d. heet een d. tot bekering en vergeving der zonden, Marc. 1 : 4, moet dat wel betekenen, dat Johannes’ d. bekering en vergeving verzegelde. Daartegen pleit niet, dat ook Jezus door de Doper is gedoopt, want de Heiland noemt Zijn gedoopt worden een vervullen van alle gerechtigheid, Matt. 3 : 15. Johannes stelt zijn d. tegenover de d. van Christus, die niet maar een d. met water is, doch een d. met de H. Geest en met vuur, Matt. 3 : 11. Dat zegt niet, dat de d. van Johannes geen ware d. was. Die door Johannes gedoopt waren, zijn niet overgedoopt. Want Hand. 19 : 5 spreekt van mensen, die met de d. van Johannes gedoopt waren, toen dit niet meer mocht. De d. van Johannes was nog niet volledig en werd volledig gemaakt door de uitstorting van de Heilige Geest. Na Johannes doopten de discipelen van Jezus, vgl. 1 Cor. 1 : 14 v., Jezus zelf doopte niet. We kunnen denken aan een overgang. Eerst toen de Heilige Geest gekomen was, kon er in de volle zin des woords worden gedoopt. Bij Zijn afscheid geeft Jezus de apostelen de opdracht te dopen in de naam van de Drieënige God. In Hand. en de Brieven wordt voortdurend verhaald, dat de jonge Christenen werden gedoopt. Daarbij valt op, dat we lezen van dopen in de naam van Jezus Christus, Hand. 2 : 38; 8 : 16; 10 : 48; 19 : 5, niet in de naam van de Drieënige God. Waarschijnlijk is dat zo te verklaren, dat Luc. ons niet verhaalt, welke formule bij de d. is gebruikt, doch nadruk legt op het feit, dat deze heidenen en Samaritanen door de d. kwamen tot de kerk van Christus. Een duidelijk geval van de kinderd. wordt in het N.T. niet vermeld, evenmin wordt de kinderd. met zovele woorden bevolen. Maar Col. 2 : 11, 12 brengt de d. duidelijk in verband met de besnijdenis, Hand. 2 : 39 volgt op het d.bevel de vermelding van kinderen, en als gehele gezinnen gedoopt worden, zullen daar ook kinderen bij geweest zijn.Over de betekenis van de d. zegt het N.T. niet veel. Hij wordt toebediend op het bevel van Christus, Matt. 19 : 28. Als volwassenen gedoopt worden, belijden ze hun geloof, dat wordt door de doop verzegeld. De d. is de zichtbare inlijving in de kerk. Tit. 3 : 5 spreekt van het bad der wedergeboorte. Daarmede moet de d. bedoeld zijn, zodat we hier mogen lezen een betekening van de wedergeboorte door de d. In gelijke richting wijst Rom. 6 : 3, 4, waar een zeer nauw verband gelegd wordt tussen de d. en de dood en de begrafenis van Christus. Verder kan hier op deze zaak niet worden ingegaan. Men raadplege voor meer een dogmatiek. — 1 Cor. 15 : 29 lezen we de uitdrukking: voor de doden gedoopt. Daarvan zijn vele verklaringen gegeven, doch geen enkele voldoet. Bedoeld kan zijn òf een gedoopt worden boven de graven òf een gedoopt worden zó dat men stierf, dus de z.g. bloedd., het martelaarschap.

< >